Zeeuws Vlaanderen… Over het contrast: de kringloopwinkel en het tweede huis…

Oostburg.- Het is donker en nat, de laatste dagen van het jaar 2012. Joyce Vermue haalt me om half elf op bij het veer in Breskens en samen rijden we naar Oostburg, West Zeeuws Vlaanderen. Het dorp is na de oorlog herbouwd en gezellig is het daarna eigenlijk nooit geworden. Het naburige Sluis trekt jaarlijks miljoenen bezoekers; in Oostburg haal je in het gemeentehuis een paspoort, ga je naar het ziekenhuis of klop je aan bij het maatschappelijk werk of de politie. Maar wij gaan naar de kringloopwinkel van Rinus de Lijser.

Zeeuws Vlaanderen behoort, met de Wadddeneielanden, tot de meest geïsoleerde delen van het land. Je kunt er alleen maar komen en wegkomen als je er flink voor wilt betalen. Een ritje door de tunnel naar Terneuzen kost je vijf euro en als je terug wilt gaan betaal je dat bedrag nog eens. De grens met Vlaanderen is lang en vormt, ook al is de slagboom verdwenen, nog steeds een barièrre, niet in het minst in sociaal culturele zin. Langs het kanaal Gent Terneuzen heeft zich industriële bedrijvigheid ontwikkeld en het toerisme speelt zich grotendeels af langs de Noordzeekust. Voor het overige deel is de landbouw bepalend voor ontwikkelingen in dit zuidelijkste, meest Vlaamse deel van Zeeland. Het gebied loopt leeg; jongeren vinden hun weg, elders in Nederland of Vlaanderen; ouderen blijven achter. In West Zeeuws Vlaanderen wonen, net als op Noord Beveland, nog net zoveel mensen als in 1830. Toch heeft de streek volop kansen en mogelijkheden, juist doordat het een geografische eenheid is en dichtbij grote steden ligt als Brugge, Gent, Antwerpen en Parijs. Ik kom daar ideeën over en kom daar later op terug, in een apart verhaal.

Nu vinden Joyce en ik onze weg naar de achterkant van de kringloopwinkel, onderdeel van een reintegratiebedrijf. Rinus de Lijser is sinds 1998 werkzaam belast met de “het project intensieve begeleiding langdurig werklozen” dat aanvankelijk onderdeel uitmaakte van het ROC Westerschelde maar intussen op eigen benen staat.
“Het gaat hier om mensen die het tempo in het bedrijfsleven en de samenleving niet aankunnen. Vroeger,” legt Rinus uit, terwijl hij voor ons koffie inschenkt, “vroeger had je op ieder erf wel iemand die er bij liep, die klusjes deed en aanpakte wat voorhanden kwam. Zo hadden ook eenvoudige mensen een zinvol bestaan en een volwaardige plaats in de samenleving. Dat soort baantjes zijn er niet meer. Maar die mensen zijn er natuurlijk nog wel; zij kunnen geen kant op en raken geisoleerd in de samenleving Voor die mensen, en het worden er heel snel steeds meer, voor die mensen zijn wij er. We hebben hier mensen in de winkel en zetten mensen in bij de duinovergangen en op de stranden, om alles netjes en schoon te houden. Ik zoek altijd uit wat ik voor de mensen kan betekenen en wat ze zelf willen doen. Ik ging hen thuis opzoeken en kende de bedrijven in de streek, vaak ook gewoon door persoonlijke contacten. Het scheelt gewoon wanneer de mensen je kennen en je van de streek bent. Nu zijn de regels weer veranderd en komt er een dure jobhunter van ergens ver weg om werk voor die mensen te zoeken. Dat kost handen vol geld en levert niks op. Iedereen werkt naast elkaar.”

Rinus is sinds 2 ½ jaar lid van de fractie van de Partij van de Arbeid en bezet de linkervleugel. “Ik stel de mensen voorop en niet de euro. Dat is niet altijd gemakkelijk; onze fractievoorzitter kan goed het verwoorden maar duldt weinig kritiek. Ik heb het daar in het begin echt moeilijk mee gehad. Natuurlijk moet je op de begroting letten maar toch, het gaat om de mensen. Ik zal een voorbeeld geven: de voedselbanken hier zijn afhankelijk van de aanvoer vanuit Rotterdam. De pakketjes zijn heel schraal geworden, terwijl de winkels hier in de streek, zoveel weg gooien. Blijkbaar mogen zij van de hoofdkantoren niets afstaan aan de voedselbanken. Nou, ik heb het college daar op aangesproken. Ik heb gevraagd of zij via een bemiddelende rol een oplossing wil forrceren. Mensen hier in de streek en die in armoede leven, moeten gevoed kunnen worden.”
De kofie is op en samen zullen we richting Cadzand wandelen maar dat loopt een beetje anders. Het regent inmiddels zo hard dat we binnen enkele ogenblikken doornat zijn. Snel beraad maakt dat we even wat krentenbollen kopen in de supermarkt en die in de kantine van de kringloopwinkel op eten met een kopje thee. Daarna rijden we met Rinus naar Cadzand en Cadzand Bad, zijn geboortedorp.
In Cadzand, het uiterste zuidwestelijke puntje van het land, is de voorbije jaren veel gebeurd. Twee projectontwikkelaars, Roompot vakanties uit Kamperland (Noord Beveland) en de Compagnie le Zoute van burggraaf Lippens, burgemeester en eigenaar van het monaine Knokke Heist in Vlaanderen, hebben grond opgekocht en zijn er vakantiehuisjes en appartementen gaan bouwen. Roompot liet er in 2012 450 twee woningen bouwen en die werden als zoete broodjes verkocht met prijzen tussen de 225.000 en 450. 000 euro. “Blijkbaar is er nog genoeg geld in Nederland. Mnsen investeren hun kapitaal blijkbaar liever in onroerend goed dan in aandelen, of in een spaarrekening bij de bank. De beurs biedt alleen onezkerheid en de rente is te laag om rendement te kunnen maken. Dan lijkt een tweede huis blijkbaar aantrekkelijker. Roompot garandeert zes procent heb ik gehoord.”
In de middag rijden we naar Cadzand; de regen valt met bakken uit de hemel. We rijden het complex van Roompot op; de nieuwe vakantiehuizen hutjemutje op elkaar. Ze zijn identiek aan de vakantiehuizen op het Roompotcomplex in Kamperland: kleine, vrijstaanden huizen in verschillende pastelkleuren, sommigen met een onbenullig torentje en allen met een kaal tuintje er om heen. De voordeur moet je met een plastic kaartje ontsluiten, zoals een hotelkamer. De huizen worden door Roompot per week verhuurd. “Laatst liep ik vakantiegast tegen het lijf; hij had een van de duurdere huizen gehuurd voor elf honderd euro per week. De hele week regen. We doen maar Mens erger je niet, zei die man.” Rinus kijkt ons even aan. “Ik zei tegen die man…Mens erger je niet kun je toch ook thuis spelen?”

Als gemeenteraadslid heb je eigenlijk geen vat op deze ontwikkelingen, ervaart Rinus. Projectontwikkelaars maken echt de dienst uit; zij bepalen welke kant het op gaat. En dan vertelt hij het verhaal van zijn broer die in Cadzand Bad, waar hij woont en geboren werd, een klein lapje grond op het oog had en dacht er zelf een huisj op te kunnen bouwen. Hij nam een optie op het lapje maar het werd hem door de gemeente niet gegund. “Hij heeft het jarenlang geprobeerd. Mijn broer kan nu eenmaal geen driehonderd duizend euro voor een huisje betalen,”zegt Rinus. “Hij beheert een gebouw van de Duitse Post, hier in Cadzand Bad en zit op de reddingsboot. Alleen al daarom wil en moet in de buurt wonen. Maar nee, hoor; de ambtenaar gunde het hem niet. Het lapje van mijn broer is nu een parkeerplaatsje voor dure appartementen; dat was in een handomdraai gereld.”
Het regent pijpestelen, nog steeds. Via Retranchement rijden we naar Sluis en vandaar via Oostburg terug naar Breskens. Onderweg vraag ik of de ontwikkelingen in de recreatiesector direct en volwaardig werk hebben opgeleverd voor de streek. Rinus schudt het hoofd. “Voor zover ik kan overzien, nauwelijks. Roompot neemt haar eigen mensen mee,” zegt hij. “Ze komen allemaal van de overkant, ook voor de groenvoorziening.”
(wordt vervolgd)


“zie www.voettochtvanjan.nl”

From zeeuws vlaanderen… over het contrast…, posted by Jan Schuurman Hess on 1/08/2013 (14 items)

Generated by Facebook Photo Fetcher 2


Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

West Zeeuws Vlaanderen… Over de priester en de eeuwige zon…

Breskens.- Tijdens de eerste wandeling door Zeeuws Vlaanderen, vrijdag kort voor kerstmis, heb ik in zijn schamele behuizing van een voormalige kleuterschool achter een van de meest bijzondere kerken van Nederland , de st Barbarakerk in Breskens, Omer Gielliet ontmoet, 87 jaar, priester en beeldend kunstenaar. Hij vertelde me over de Schelde, de vissers, over het geld en de macht, over het geloof en de betekenis van de kerk. En hij vertelde ook nog over een mier, Omer Gielliet.

De houten beelden van priester Omer Gielliet kom je op verschillende plaatsen tegen in tegen in het Zeeuwse, het Zeeuws Vlaamse en het Vlaamse land; nu in Breskens trof ik de pastoor aan op een plaatsje achter zijn huis en werkplaats, bezig met het planten van drie bomen. “Waarom zou ik het niet doen op mijn leeftijd,” merkt Omer op, terwijl ik even help en de boom recht houd in het gat wat hij juist gegraven heeft. “Een boom planten is een teken van hoop, hé. Bovendien het zijn snelgroeiers, hé.”
Omer is gekleed in een eenvoudige broek en trui en een draagt een groen versleten jack. Zijn lange witte haren zijn dun; het gezicht getekend en de ogen helder, open en krachtig. “Wil je een kopje koffie,” vraagt Omer en hij gaat me voor naar de keuken. Boven de toegangsdeur hangt een portret van aartsbisschop Oscar Romero, die in 1980 in de kathedraal van San Salvador door een rechts commando werd vermoord tijdens het opdragen van de mis.

Het huis van Omer staat vol met houtsnijwerk, zelf gemaakte meubels en herinneringen aan zijn grote reizen die hij over alle continenten maakte. In zijn keuken hangt een groot wandkleed met het beeld van het laatste avondmaal. “Ik heb eerst de wereld willen zien voor ik hier priester werd,”zegt Omer, terwijl hij me een beker koffie toeschuift. “Ik ben in China geweest,” vertelt hij, “en heb daar een beeldhouwer bezocht waar ik veel van leerde. En in India, in Afrika, overal wilde ik leren van mensen en met hen spreken. In 1967 wilde ik me vestigen in mijn geboortestreek. Ik kon naar de parochie in Breskens. Daar wilde niemand naar toe want het is een bijzonder volkje… Nou, als er niemand naar toe wilde, dan is het wat voor mij, dacht ik. Het eerste wat ik deed was het kruisbeeld boven het altaar weg halen. Ik wilde er wat anders, niet de Christus als het lijden in de wereld als symbool voor de kerk maar de Christus van Barmhartigheid. Ik heb gezegd tegen de mensen hier… geef me wat tijd dan maak ik iets nieuws. En als jullie het niet goed vinden, prima, dan haal ik het weer weg. Ik heb een oude boom in de baggerwerken voor het kanaal Gent Terneuzen gevonden; een boom van meer dan tienduizend jaar oud. Daarvan heb ik het beeld gemaakt van Christus met zijn armen wijd, de wereld omarmend en hij wordt gesteund door een vrouw, Maria Magdalena, die achter hem staat. Ze het vonden het mooi, die van Breskens. Het hangt er nu nog.”

Na het kruisbeeld veranderde Omer de kerk stap voor stap, steeds in verbinding met de mensen om zich heen, niet alleen die van Breskens maar met mensen uit de hele wereld. Omer Gielliet gaf iedereen die dat nodig had onderdak; zelfs studenten die op het Plein van de Hemelse vrede in Peking protesteerden tegen de rollende tanks van het Chinese volksleger vonden bij hem onderdak. Ook nu nog leeft hij met vluchtelingen samen. “Iedereen kan hier schuilen,” zegt hij. “In de wereld draait alles om het geld. Vissers worden vanuit satellieten bespioneerd en beschouwd als criminelen. Er is in Breskens nog maar een visser over, hé. En dan de polders onder water; ook alleen maar voor het geld. Ik heb mee gedaan met de acties ‘Redt de Schelde’; we zijn gaan lopen van Breskens tot aan de bron in Frankrijk om de vervuiling aan te klagen; ik ben tot bij de bisschop van Antwerpen geweest om aandacht en steun te vragen voor onze beweging. De vissen stierven in de rivier; zo vuil was het. Maar de bisschop was bang, hè, aanvankelijk, zoals Jona. Maar goed, hij is tot bij ons gekomen… Zo waren wij voor de Schelde maar nu… die polders onder water zetten… Dat is al voor het geld en niets anders. Zo is het nu, deze tijd. Alle structuren zijn we gevallen; mensen zijn op zoek. Dat komt wel weer goed maar het gaat duren.”
Omer neemt me mee naar de eenvoudige volkskerk die de st. Barbara is, in een buitenwijk van het na de oorlog volledig herbouwde Breskens. Voor de kerk staan grote houten wachters; aan de buitenkant van de kerk zie ik in de haast de door Gieliet gebeeldhouwde portretten van Nelson Mandela en Mahatma Ghandi. Binnen kom je ogen te kort; het interieur heeft volkomen eigen identiteit, zelfs nu in de dagen voor kerstmis. Wanneer ik hem vraag of hij straks deelneemt aan de nachtmis, op kerstavond, schudt Omer het hoofd. “Nee, ik zal hier niet zijn, die avond. Ik dein de mis op bij een meneer thuis, die niet meer kan praten en eten. Hij heeft de spierziekte ALS heeft. Zijn vrouw en kinderen zullen zingen en zo doen we dat.”

We nemen afscheid; ik wandel westwaarts, in de richting van Groede, onder de zeedijk door. Vanaf Breskens is hier een aan een gesloten gebied met vakantiehuisjes en campings en daar waar de polder tot aan de zeedijk reikt, het laatste open gebied, worden de landerijen onteigend ten behoeve van het plan Waterdunen. Dat plan van de stichting het Zeeuws Landschap en de recreatieondernemer Molencaten behelst de ontwikkeling van een natuurgebied in combinatie de bouw van recreatiewoningen en de versterking van de zeewering. Via een doorlaat zal getijdenwerking in het natuurgebied worden gerealiseerd. De Europese Commissie heeft de natuurwaarden van plan als onbeduidend aan de kant geschoven.

Wanneer ik door het gebied wandel zie ik de verlaten akkers en de restanten van de laatste oogst. Tot zover het oog reikt gaat het landschap op de schop; draglines hebben de eerste percelen al vernietigd.

Nog steeds hoor ik de stem van Omer Gielliet, die me een verhaaltje vertelde wat hij, op zijn beurt, gehoord had van zijn Chinese leermeester. Een mier wandelde over een weg en zocht een berg. Hij liep maar en liep maar, vertelde de Omer. Een berg kon hij niet vinden; hij liep een jaar, en nog een jaar en nog veel langer. Op een dag, tot zijn groot, geluk, vond de mier het pad om hoog. Hij liep en liep tot hij niet verder kon; hij keek naar beneden en zei… “wat is alles toch klein en wat ben ik toch groot.” De mier, zei Omer, zat op een rotsblok, aan de voet van een berg.

In de onlang gerestaureerde hallenkerk van Groede zie ik in een hoek de panelen van een tentoonstelling waarmee de ontwikkeling van plan Waterdunen wordt aangeprezen. Er worden de ondernemers in de streek en de in wit geklede oudere en gefortuneerde recreanten die in Waterdunen zullen verblijven, gouden bergen beloofd en eeuwig durende zonneschijn.

De hele kuststrook tussen Breskens en Cadzand zal straks zijn volgebouwd met tweede woningen, appartementen en chalets.

Wanneer ik door het stille Groede verder wandel richting Nieuwvliet en Cadzand is het grijs en nat en koud. Op een veld liggen uien te rotten; het land is nat.

“zie: www.voettochtvanjan.nl”

From Zeeuws Vlaanderen… Over de Priester en de Eeuwige zon, posted by Jan Schuurman Hess on 1/08/2013 (18 items)

Generated by Facebook Photo Fetcher 2


Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Over Walcheren… naar Vlissingen en verder

Middelburg, Vlissingen.- Elke donderdag om half elf is er even kofiepauze in de praktijk van huisarts Peter de Doelder in Middelburg. Dan worden er oliebollen gegeten. Op donderdag, marktdag in Middelburg, bakt de bakker nu eenmaal het hele jaar door oliebollen. Donderdag, oliebollendag in de praktijk van de huisartsenpraktijk de Dolfijn, in het centrum van de stad.
Maar met mijn oud-collega Ottolien van Rossem komen we niet voor de oliebollen. We hebben afgesproken om samen met Peter de Doelder naar Vlissingen te wandelen en onderweg elkaar te leren kennen en te bezien of samen iets zouden kunnen in verband met een sociaal democratisch ziekenfonds.

Het is de kortste dag van het jaar 2012, het begin van de winter en het regent hard wanneer we achter de Abdij in Middelburg gedrieën de deur van de praktijk uit stappen. We hebben ons wel op het slechte weer voorbereid: Ottolien het meest serieus. Zij heeft heel aandoenlijk een kleine lichtblauwe Jip en Janneke poncho bij de Hema op de kop kunnen tikken….
Vanaf de achterkant van de Abdij wandelen we langs het voormalige stadhuis van Middelburg en steken het marktplein over. Wanneer we het plein over zijn, realiseren we ons dat we de gele laarsjes ontberen; we stampen moedig voorwaarts. Via een steegje passeren we appartementen waarvan Peter weet dat hier gehandicapte mensen zelfstandig wonen. “Zorg en hulp is direct beschikbaar; zo kunnen mensen hier een zelfstandig leven leiden. We hebben dit soort complexen door de hele stad.”

Onderweg vertelt Peter over de weerstand die er was bij personeel van een verzorgingstehuis toen ouderen na een verbouwing weer zelfstandig zouden gaan wonen. “Een van de dames heeft echt op het hart gedrukt dat een oude mevrouw nooit meer zelfstandig zou kunnen eten. Nou, dat viel mee. Die mevrouw redde het best. Ze kookte weer haar eigen potje en deed de afwas er nog even bij voordat haar hulp binnen kwam. Dan is dat maar gedaan, dokter, zei ze.”
Ottolien verbleef de voorbije maanden lange tijd in de Verenigde Staten. Eenmaal terug, vertelt ze, valt haar op hoe grof en agressief de Nederlanders in de omgang zijn. Het is een observatie die geen enkeling kan verrassen. En terwijl Peter vertelt over zijn rol als geneesheer directeur van de stichting Arduin, rijdt een man op een racefiets met grote snelheid op ons af. En ook al is het fietspad langs het kanaal door Walcheren breed genoeg is om langs ons, wandelaars in de regen, te rijden, wijkt hij niet en schampt hij Peter wel bewust. Om vloekend en tierend verder te racen. “Dat bedoel ik nu,”zegt Ottolien, “waarom reageert de man zo? Je maakt dat elders niet zo mee, werkelijk niet.” Peter is een ogenblik geschrokken maar bekent even later… “In dit soort gevallen, denk ik… Ik kom je nog wel eens tegen in de spreekkamer.”

Het is te koud en te nat om Vlissingen binnen te lopen; we zetten rechtstreeks koers naar het wachtlokaal bij het voetveer naar Breskens; we bestellen koud en doorweekt als we zijn ene kopje erwtensoep en wat koffie. Onderweg en bij het kopje erwtensoep vertelt Peter honderduit over zijn vak, dat van huisarts en ook over de ontwikkeling die de medische wetenschap. De specialisaties zijn zo ver doorgevoerd, concludeer ik, dat specialisten in een ziekenhuis meer technici zijn dan artsen. Een van mijn familieleden bezocht onlangs een hartspecialist. Die had hem niet aangekeken en voortdurend naar een computerscherm gekeken; er was geen gesprek geweest, geen begrip gekweekt… er werden cijfers en ingrepen genoteerd.
“Langzamerhand is het in de medische zorg alleen de huisarts nog die de patiënt als een volledig mens beziet en begrijpt. De internist van vroeger bestaat niet meer, net zo min als de hartspecialist.”
We spreken, gedrieën door over de wens om een eigen ziekenfonds op te richten. Dat vraagt enorm veel werk en denkkracht maar het is, naar mijn vaste overtuiging, noodzakelijk, om een sociaal democratisch antwoord te hebben op de door gedreven technische en economische ontwikkeling van de zorg. Hoe gaan we met elkaar om, welke normen en waarden hanteren we en welke consequenties koppelen we daaraan? De kunst is niet alleen om antwoorden te geven op die vragen maar er ook voor te zorgen dat de zorg begrijpelijk en overzichtelijk wordt zodat ook eenvoudige mensen zoals ik, het leven kunnen overzien en keuzes kunnen begrijpen.
Zodra de voettocht is volbracht, spreken we af, nemen we die draad op. Peter neemt de trein terug naar Middelbrug; Ottolien en ik varen over naar Breskens. De tocht over de Westerschelde is als een geschenk, ook al is de aardigheid van de vroegere PSD veerdienst aan boord niet meer te vinden.

Peter de Doelder, die opgroeide in West Zeeuwsch Vlaanderen herinnerde aan het gevloek en getier wanneer de boot weer eens vol was of je net te laat kwam maar al wat negatieve aspecten sprak hij, zoals elke Zeeuw uit met een gevoel van vertedering. De boot over de Schelde, bij Kruiningen Perkpolder en Vlissingen Breskens was precies dat element van binding waaraan de gemeenschap haar identiteit ontleende. “Op de boot kon je weer in je dialect spreken,” merkte Peter op terwijl hij onbewust zijn schouders ontspande. “En nu, met de tunnel, die een betere ontsluiting van het gebied beoogde, ben ik meer tijd kwijt en in kilometer langer onderweg dan vroeger wanneer ik mijn moeder wil bezoeken. Bovendien is de streek, West Zeeuwsch Vlaanderen, leeg gelopen.”

Wanneer we aan de overkant zijn, besluit Ottolien gelijk weer terug te varen. Mocht ze nog een eindje mee lopen, zou ze meer dan vier uur onderweg zijn om in Amsterdam terug te keren. Dat is, zo nat en koud, geen goed idee. We nemen hartelijk afscheid.

Vanaf Breskens loop ik daarom alleen verder, door de regen naar Schoondijke. Onderweg passeer ik fietsende kinderen; ze groeten telkens wanneer ze voorbij rijden. Dat doet goed. In Schoondijke bel ik aan bij Joyce Vermue, kandidaat voor de Tweede Kamer op plaats 48 en bestuurslid van de lokale PvdA afdeling. Ze is al twee keer de voorbije jaren met de voettocht mee gewandeld; het weerzien is zo hartelijk, met een stukje taart, koffie en een bos rode rozen.

“zie verslag: www.voettochtvanjan.nl”

From Over Walcheren… naar Vlissingen en verder…, posted by Jan Schuurman Hess on 1/04/2013 (7 items)

Generated by Facebook Photo Fetcher 2


Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Over Walcheren…. naar Middelburg

Middelburg.- Daags na de wandeling met Hans Spekman in Zevenhuizen, vervolg ik de voettocht in Zeeland. Op het programma: de etappe van Vrouwenpolder via Veere naar Middelburg. Mijn collega, Michiel Reijnen, uit Amsterdam zou me vergezellen. Hij haalt me thuis op en samen rijden we van Noord Beveland naar Walcheren. De toegang tot Vrouwenpolder blijkt afgesloten; eerst halverwege Veere, bij de jachthaven Oostwatering kunnen we parkeren.

We wandelen onder een fris zonnetje over het fietspad richting Veere. Bij de toegangsweg tot het toeristenstadje, fotografeert een jonge man in zwartwit uniform een verkeersbord. Pascal Corbijn (23 jaar) is zijn naam en is een van de drie Bijzondere Opsporings Ambtenaren van de gemeente Veere. Voor de goede orde, de gemeente Veere is het hele eiland Walcheren, uitgezonderd Middelburg en Vlissingen. Het is een groot, landelijk gebied waar tijdens de zomermaanden honderduizenden mensen vakantie vieren. Samen met zijn collega’s controleert en bewaakt Pascal het hele gebied alle gemeentelijke verordeningen. Vandalisme, stropers komen daar bij. Stropers zijn actief in de uitgestrekte natuurgebieden van de kuststrook maar ook op het Veerse Meer. Het verkeersbordje wat hij juist fotografeerde is zwart gespoten met een spuitbus.
Pascal Corbijn: “Kinderen vervelen zich. Je merkt dat ouders geen tijd meer hebben voor hun kinderen en dat zij zich verliezen in de computer of in sociale media. Dat is in een paar jaar tijd heel erg geworden; wij zien de gevolgen van die verveling en vervreemding elke dag op straat. Vernielingen, agressie. Het kost klauwen met belastinggeld om alles weer op orde te brengen.”

Niet lang geleden had Corbijnj nog zes andere collega’s; nu zijn ze met drieën en komt er een nieuwe collega bij. “Met drie zijn we echt te weinig voor dit eiland. De stropers zijn heel actief. Wild levert veel geld op en vissen ook. Een nachtje stropen levert gewoon veel geld op. We doen wat we kunnen.”
Michiel en ik lopen verder, het voormalige vissersstadje in. Het stadhuis en de Schotse huizen zijn niet te bezoeken; de monumentale beelden van voorgevel van het stadhuis zijn wegens verval weggehaald. De Schotse huizen, ingericht als museum en drijvend op vrijwilligers, ontberen perspectief. Het zelfde probleem geldt de reusachtige Grote Kerk van Veere; niemand weet eigenlijk een goede bestemming voor het reusachtige kerkgebouw met de markante stompe toren. Ondanks die atmosfeer van stilstand en verval trekt Veere jaarlijks miljoenen toeristen.

We drinken een kopje koffie in en van de ethablissementen en wandelen verder naar het kanaal door Walcheren. Daar volgen we het jaagpad richting Middelburg. Behalve een mevrouw met een wolfachtige en dreigende hond komen we niemand tegen.

Onderweg denk ik na over de wandeling van gisteren, met Hans Spekman en het beeld van de Europese Unie bij de roeivijver bij Zevenhuizen en tegelijkertijd aan de riviervissers in Nederland die van de regering hun beroep niet mogen uitoefenen omdat er dioxine in het rivierslib zit en dat daarvan sporen zijn te vinden in paling en wolhandkrab. Die dioxine in het slib is bij uitstek een grensoverschrijdend probleem; wat doet de EU daaraan? De richtlijn water? Maar daarmee verdwijnt de dioxine niet uit het slib en het plastic niet uit de oceaabn. En waarom gaat er wel Europees geld naar een roeivijver bij Rotterdam? Is er iemand die dat kan uitleggen aan de werkloze jongeren in Zuid Europa?

Halverwege trekt de wind aan en gaat de miezerige regen over in een finke stortbui. We worden doornat en ijskoud en zo lopen we het centrum van het in de oorlog zo gehavende berstuurscentrum van de provincie Zeeland binnen. Op de Dam, vinden we warmte in het Rockcafé. Michiel en Jimmy, vaste klanten, nemen ons vragend op en Murea, brengt ons warme chocolademelk. Wanneer we vertellen over de voettocht en het avontuur van nu bijna twee jaar, krijgen we vriendelijke woorden die we dankbaar aanvaarden.
Maar koud en nat blijven, deze dag.

“zie verslag op www.voettochtvanjan.nl”

From Over Walcheren .. op weg naar Middelburg, posted by Jan Schuurman Hess on 1/03/2013 (7 items)

Generated by Facebook Photo Fetcher 2


Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Zevenhuizen, met Hans Spekman.

Zevenhuizen (Z.H).- Terwijl de Europese crisis maar voort woekert en staatshoofden en regeringsleiders geen perspectief kunnen bieden, kom je overal die blauwe borden tegen: “Dit project wordt gerealiseerd met geld uit… het een of andere Europese fonds”. Zo is ook de Eendragtpolder bij Zevenhuizen op de schop gegaan, vlakbij het dorp waar Hans Spekman geboren werd en opgroeide. In 1913 richtte zijn grootvader een afdeling van de SDAP op; het vaandel van de afdeling hangt in de werkkamer in het partijkantoor in Amsterdam. Voor de breed uitgevallen sloot in de Eendragtpolder, een roei en kanovijver, wer4d veertig miljoen uitgetrokken.

We hadden afgesproken dat we een stuk samen zouden lopen in het kader van de voettocht maar de politieke agenda van het voorbije jaar was even onstuimig als een herfststorm. Toch is het gelukt, dit jaar, om samen te wandelen in Zevenhuizen, de omgeving waar Hans opgroeide, in het polderland tussen Gouda en Rotterdam. We troffen elkaar in Nieuwerkerk aan de IJssel, bij het station en samen reden we naar Zevenhuizen.

Voor wie Zevenhuizen niet kent: het ligt precies in het midden van Zuid Holland, tussen Gouda en Rotterdam, Waddinxveen en Zoetermeer. Van oudsher was Zevenhuizen een dorp van landarbeiders en boeren en aan de landbouw verbonden kleine industrie, een timmerfabriek, een smederij, een zadelmakerij.
Wanneer we naar het dorp rijden vertelt Hans over zijn familie die hier geworteld is. “Je kunt de geschiedenis en de ontwikkeling van een dorp zo aflezen in de stamboom van mijn familie. Dit was een besloten gemeenschap; men trouwde met iemand uit de directe omgeving. Dat is heel lang zo gebleven. In het begin van de vorige eeuw zie je dan dat men iemand trouwt uit een volgend dorp, en na verloop van tijd uit een nabije stad. Mijn familie komt uit Zevenhuizen. Mijn grootouders, mijn ouders komen hier vandaan. Maar ik woon in Utrecht, net als mijn zus.”

Hans’ ouders zijn reeds gestorven; familie heeft hij niet meer in Zevenhuizen maar daarmee is het dorp niet minder vertrouwd. Hans is een kind van Zevenhuizen en op straat wordt hij aangesproken niet omdat hij een bekende politicus is maar omdat hij Hans is en zijn geschiedenis vertrouwd is. Zijn oude buurvrouw spreekt hem aan en mevrouw Westerman; de laatste nieuwtjes worden gewisseld.

Hans vertelt me terwijl we door het dorp lopen over zijn jeugd in het dorp. “Ik heb een heerlijke jeugd gehad; ik ben in alle sloten van Zevenhuizen gevallen, ik heb gevist en altijd buiten gespeeld.” En terwijl we door het dorp lopen vertelt Hans in adem over de sociale structuur van het dorp, over Zevenhuizen Oost waar de oorspronkelijke Zevenhuisers woonden en de nieuwe wijk, West, waar nieuwe bewoners kwamen, veelal uit de grote stad afkomstig en die geen enkele binding hadden met Zevenhuizen. Hij vertelt over de huizen van in zijn kinderogen toen heel rijke mensen.”
Diezelfde huizen, zien we nu, veertig jaar later, maken af en toe een verwaarloosde en vervallen indruk.
Identiteit is voor Hans een belangrijk thema. Waar kom je vandaan; wie ben je; hoe is de verhouding tot de anderen, tot de wereld om je heen? “Er zijn in Zevenhuizen te veel beeldbepalende panden gesloopt,”zegt hij terwijl we langs het nieuwe maar inmiddels alweer ontmantelde gemeentehuis lopen. “Het ergste in het openbaar bestuur is de hang naar mode en het ontkennen van wat van belang is voor de identiteit.”

Aan het einde van de Dorpsstraat staat een oud pand, scheef gezakt en wat verwaarloosd. Het is dringend aan restauratie toe; de vraag is wat de toekomst zal brengen. Sloop of herstel ?
We wandelen naar het huis van zijn oma, die samen met haar zusje als kind bedacht dat zij hier wilde wonen. Samen zochten zij twee jongens die de droom in vervulling konden laten gaan. “Het was die opa die in 1913 de afdeling van de SDAP oprichtte,” vertelt Hans. Maar meer nog vertelt hij over zijn oma die vooruit wilde komen en de vaste wil had, de vaste overtuiging om dat ook te bereiken. “Dat betekende dat ze twee kinderen zouden krijgen en niet meer. En aan dat idee hield ze vast, kostte wat kost.”
We zien de timmerfabriek waar Hans vader werkte. “Hij werd 46 jaar oud, net zo oud als ik nu ben,” zegt terloops. “Mijn moeder stond er alleen voor.”

We lopen het dorp uit langs een boezem, naar de Rottemeren. Dat is plaats waar iedereen uit Zevenhuizen gaat schaatsen en vanwaar je in de verte Rotterdam ziet liggen. En met een boogje keren we terug naar het dorp. Maar dan, op eens, zien we een afgegraven polder met een enorm brede sloot, kaarsrecht en ongelooflijk lelijk. Het is een zo idioot ontwerp, zo in en in lelijk in wat ooit een prachtig polderlandschap was, dat we allebei naar woorden zoeken van verontwaardiging. “Dit is nou de mode in het openbaar bestuur. Zo, n roeivijver, want dat is het, wordt ook bij Utrecht aangelegd. Precies hetzelfde.”
De polder blijkt aangekocht door de gemeente Rotterdam. Met Europees geld voor “plattelandsontwikkeling” ( Rotterdam!) is er voor veertig miljoen euro een combinatie gemaakt van bestuurlijke doelstellingen: waterberging, en ontwikkeling van recreatie, sport en natuurgebieden ontwikkelen. Er is gegraven; er zijn lijnen getrokken en het landschap vernield. Langs de kant van de brede sloot staat een lelijke zwarte blokkendoos; dat is de kantine voor de roeiers, die er niet zijn.
Een mevrouw uit het dorp spreekt Hans en zegt dat het iets met de Olympische Spelen te maken heeft. “Maar ja, we hebben nog nooit een roeier gezien en de Spelen komen toch niet.” Hans: “Wij bouwden daar hutten in de moerassen en in de polder. Het was geweldig. En wie speelt er nu?”

Thuis zoek ik wat achtergronden op over het project. Ik vind een hilarisch filmpje op You Tube van een wethouder van de gemeente Zuidplas. Die man is op een fiets gezet om in zijn eentje dat fietspad langs die brede sloot te openen. Je ziet dat saaie fietspad, van ergens naar nergens en die amechtig en onwennig fietsende wethouder. “Onderhoudsarm” roept die wethouder naar de camera, terwijl hij bijna omver geworpen wordt door de harde wind die over de kale leegte jakkert, die de vroegere polder nu geworden is. En aan het eind van dat minuutje onzin op you tube worden de logo’s van “de verschillende partijen” die dit project hebben mogelijk gemaakt: de provincie Zuid Holland, de gemeente Rotterdam, de gemeente Zuidplas, de Europese Unie…

We wandelen terug naar Zevenhuizen, naar het huis waar Hans is geboren en tot zijn zeventiende heeft gewoond. We kijken naar de tuin waar niets meer het zelfde is, naar het raam wat eigenlijk niet gewassen kon worden. Hans vertelt dan hoe hij tijdens de zomervakantie samen met een vriendje, ook vijf jaar, de duiven van de buren die op vakantie waren, schilderde. Grijs is ook maar zo saai, vonden de jongens. En wat kleur kunnen grijze duiven altijd gebruiken, dacht Hans, toen al.

“zie het verslag op www.voettochtvanjan.nl”

From Een jongen van Zevenhuizen, Hans Spekman, posted by Jan Schuurman Hess on 12/27/2012 (18 items)

Generated by Facebook Photo Fetcher 2


Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Over Schouwen-Duiveland… Over de ogen van een moeder en smeltende sneeuw (deel twee)

De volgende dag vertel ik mijn verhaal tijdens de les Nederlands aan de leerlingen van de tweede klas van de Havo van de Pieter Zeeman scholengemeenschap in Zierikzee. Op het schoolbord tovert mevrouw Radstake mijn website en kan ik aan de hand van foto’s vertellen over de ervaringen van leerlingen en studenten die ik in het hele land ben tegen gekomen; ik vertel over de vissers van Bruinisse en over een vriend uit Veenwouden die een biografie schrijft over een meisje uit Oosterland, een weeskind afkomstig uit een gezin van landarbeiders en die uiteindelijk een belangrijke rol speelde in het beschermen en bewaken van Joods kapitaal tijdens de Tweede Wereldoorlog. En ik vertel hen ook het verhaal van Jan Blik uit Emmercompascuüm.

Na de koffiepauze wandel ik Zierikzee in; het heeft gesneeuwd. Het maakt het oude en mooiste centrum van de Zeeuwse steden tot een beeld uit een sprookjesboek. In het centrum koop ik wat proviand en loop de polder in richting Schuddebeurs. Al wandelend stoppen twee automobilisten naast me; zij hebben het verslag in de PZC gelezen en steken hun duim omhoog.
Bij Piet en Conny van de Hulle tussen Schuddebeurs en Noordgouwe kom ik even op adem; onderweg hoorde ik over de oorlog, over de Ramp van 1953 en over de zorgen van moeders over hun kinderen. Sommige kinderen, wordt me verteld, redden het niet meer in deze samenleving; de structuren van zorgzaamheid en vertouwen zijn verdwenen of worden gesaneerd. De vragende blik in de ogen van een oude moeder die weet dat haar kind na haar dood niet alleen kan overleven, …die vragen vergezellen me op Schouwen.

Ondertussen schenken Conny en Piet van de Hulle me koffie in en presenteren een stroopwafel, heerlijk. Ze vertellen over hun leven in de horeca op Schouwen, over het Duyvelands koffiehuis in Zierikzee en het hotel bij vliegveld Haamstede en de jaren van zorgen over hun gezondheid. Het leven in de horeca werd op enig moment te zwaar; maar uiteindelijk zijn alle tegenslagen overwonnen en werkt Piet met zijn 68 jaar nog steeds bij een fabrikant van lederen riemen uit Bruinisse. Ze genieten van hun huis met het uitzicht over de polder; ’s zomers wonen ze in de tuin, in hun eigen zomerhuis.

Ik wandel door naar Noordgouwe waar Johan Everaers met zijn vrouw woont aan de Ring. Johan was tot voor kort leraar Frans op de middelbare school in Zierikzee; hij is een van de redacteuren van het Zeeuwse literaire ‘periodiek’ Ballustrada. Dat blad kreeg een klein beetje subsidie van de provincie, vijfduizend euro, net genoeg om te overleven. Die subsidie wordt volledig afgenomen; kleine initiatieven zoals Ballustrada zijn voor de provincie van minder belang dan het elitaire en protserige Zeeland Nazomer festival van productiehuis Zeelandia , wat miljoenen van de provincie en de staat ontvangt. Alleen al van het Fonds voor de Podiumkunsten krijgt het productiehuis Zeelandia 1,2 miljoen euro voor twee jaar; Oerol op Terschelling kan van die bedragen alleen maar dromen. Johan Everaers glimlacht om die politieke keuzes. “We laten ons niet muilkorven door de provincie,” zegt hij strijdbaar. “Een jaar abonnement kost maar 19 euro, voor vier nummers. (zie: www.ballustrata.eu) en als iedereen een beetje mee helpt en abonnementen verkoopt, redden we het.”

Dan vertelt hij over de teloorgang van de basisschool op het dorp, een proces van neergang en gebrek aan bestuurlijke visie, politieke wil en kracht, zoals we nu ook in Kats zien, op Noord Beveland. “Zonder school is de ziel uit het dorp,” schreef Johan me eerder. “Mensen rijden nu de hele dag heen en weer, met hun kinderen van huis naar school, van school naar huis, naar vriendjes, naar huis… maar de ziel.., ja, die is weg wanneer de school verdwijnt uit het dorp.”

Tegen het invallen van de duisternis nemen we afscheid. Voor een van de huizen aan de ring van Noordgouwe maakt een kind van smeltende sneeuw nog gauw een pop.

“zie verslag op www.voettochtvanjan.nl”

From schouwen duiveland, posted by Jan Schuurman Hess on 12/26/2012 (26 items)

Generated by Facebook Photo Fetcher 2


Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Over Schouwen-Duiveland… over de mossels en de polders… (deel een)

Zierikzee.- De voettocht leidt nu door Zeeland, vertrouwd terrein. De lucht, altijd anders maar zo groots, is vertrouwd; de geploegde akkers, de zware klei, vertrouwd; de wegen glimmend in de regen, vertrouwd. Maar de verhalen van mensen onderweg zijn altijd verrassend, altijd bijzonder. Ik luisterde naar vissers, naar de schoolmeester die vertelde over onderwijs en hoorde het leven uit een dorp verdween nadat de basisschool gesloten werd en naar de verhalen van eenvoudige mensen, zoals U en ik.
Onderweg, de voorbije twee jaar hebben veel mensen me hun levensverhalen verteld. Soms zijn die zo persoonlijk dat ze hier niet verhaald mogen worden. Ik luister naar die verhalen en neem ze mee op mijn tocht, als nooit meer te vergeten herinneringen.
Op Schouwen Duiveland werden me zo verschillende levens toevertrouwd. Levens van werk, vreugde en verdriet, van verlies, intens verlies, en toch ook altijd weer kracht om door te gaan en hier en daar vreugde te vinden, in bijvoorbeeld iets onbeduidends als de kleine lichtval van de zon op het pad naast het huis.
Mijn wandeltocht begon in Bruinisse waar de Bru 26 van de mosselvissers Jan de Ronde en Rene Grevink net terug zijn van de Waddenzee. Ze vertellen dat het een goed jaar is geweest voor het mosselzaad. Dat is bijzonder; eigenlijk voor het eerst sinds 1999 was er een overvloed aan mosselzaad. De jongens kunnen nu weer een aantal jaren vooruit en dat stelt gerust. Maar voor de rest, ze schudden het hoofd. “Geef ons onze polders terug,”zeggen Jan en Rene, die net als het overgrote deel van de Zeeuwse bevolking geen goed woord overhebben voor het onderwater zetten van de Hedwigepolder of het aan de zuidkant van Schouwen Duiveland gelegen natuurontwikkelingsproject, Plan Tureluur. “Wat levert een hectare grond op aan aardappels, aan tarwe,” merkt Rene op wanneer palingvisser Stouten komt aangereden. “Mensen vergeten zo gemakkelijk dat we voedsel produceren en dat het werk betekent. Het lijkt er wel eens op dat de overheid mensen haat die werken. Wie wil werken wordt gestraft. Het is een en al regels.”
Palingvisser Stouten bevestigt de woorden van zijn collega. Op paling vissen mag hij niet meer, zoals alle beroepsvissers op de rivieren. Dat ligt niet alleen aan de stand van paling. “Wij, beroepsvissers, hebben het verloren van de sportvissers. Er zijn 200.000 sportvissers en dat zijn niet alleen maar mensen met een eenvoudig hengeltje aan de kant. Daar is niks mis mee. Maar sportvissers zijn ook netwerk van invloedrijke ambtenaren, advocaten, rechters. De sportvisserij heeft een hele organisatie met tientallen mensen in dienst. Wij zijn vissers; dat is het verschil.”
Een eindje verderop het havenplateau heeft Niels Habraken met Hemelvaartsdag een nieuw visrestaurant geopend, “Bru 17.” De naam verwijst naar een boot die in de jaren tachtig uit de vaart werd genomen en in Ierland werd verkocht. Dat op deze manier de herinnering aan het schip in leven blijft heeft de gemeenschap van vissers goed gedaan.
Het haventje van Bruinisse is opgeknapt. De schepen hebben ene nieuwe positie gekregen, met de kop naar de kant. Dat maakt het beeld voor de duizenden toeristen die op de mosselvissers afkomen, aantrekkelijker. De controverse in Zeeland over de balans tussen natuurbelangen en de traditionele Zeeuwse cultuur beziet Niels genuanceerd. “Ik ben voor de natuur en voor de visserij maar we slaan een beetje door in dit land. Een storm op de Waddenzee en er is meer weggeblazen aan mosselzaad dan een visserman ooit kan vangen. En is het nou zo duurzaam, de hangcultuur mosselen, die allemaal aan plastic drijvers hangen, zoals de natuurorganisaties hebben afgedwongen? Of dat we vis gaan kweken op het land? Wat is daar natuurlijk aan?”
Vanuit Bruinisse wandel ik langs de provinciale weg naar Oosterland en vandaar richting Ouwerkerk, passeer het Watersnoodmuseum en wordt in die omgeving opgevangen door twee journalisten van de PZC.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Over het Katse schooltje; een briefwisseling….

In de loop van het bijna voorbije jaar heb ik hier geschreven over de inzet om het dorpsschooltje in Kats te behouden. Dat schooltje behoorde sinds decennia tot de allerbeste kleine scholen van Zeeland, liep voorop in onderwijs vernieuwingen en was het kloppend hart voor en van de gemeenschap. Door anonieme schoolbestuurders (ze konden, uitgenodigd voor een vergadering met ouders/inwoners de schoolniet eens vinden in dit dorp met zes straatjes) en een onbekwame want inmiddels weggestuurde manager, werd de school binnen twee jaar naar de afgrond geleid. Ouders hebben hun kinderen van school gehaald en brengen hen nu elders, zeven kilometer verderop.
We willen onze school niet alleen terug, kwalitatief verbeteren maar ook onderwijskundig en maatschappelijk voorop lopen. We hebben, in samenspraak met de gemeente Amsterdam, een plan ontwikkeld. Door de anonieme schoolbestuurders en het gemeentebestuur worden er de schouders over op gehaald… ach, Kats… daar zijn toch geen kinderen… Ze verwijzen daarbij naar statistieken en een rapport van een commercieel onderwijskundig adviesbureau: “Kats heeft geen toekomst… het is krimp… dus weg er mee…”
Ik kreeg een aardig bericht van een bevriende wethouder in Terneuzen, Cees Liefting. Hij stelde dat we vooruit moeten kijken en nieuwe paden moeten inslaan. Dat ben ik met hem eens maar kom tot andere inzichten.. zie hier onze brief wisseling:

Hallo Jan,

Het lijkt net alsof je niet eerder door Zeeuws Vlaanderen gelopen hebt maar niets is minder waar. Ik weet nog dat ik je bij het prille begin van jouw tocht vanuit Axel naar Zaamslag ben gelopen waarna de veel te vroeg overleden Jan Jonkman aansloot en vervolgens langs de Reuzenhoekse dijk richting Terneuzen waar jij Jan Lonink ontmoet hebt…
Jan Jonkman liet zijn schooltje zien, de Irisschool, en het polderschooltje op Reuzenhoek. Jullie zijn nog stil blijven staan bij het geïmproviseerde monument waar twee jonge voetballers, waaronder een neef van Jan, tegen een boom waren gereden en daarbij omgekomen zijn.
Inmiddels zijn de twee schooltjes er niet meer, zij zijn opgegaan in een mooie school in Othene. Langs de Reuzenhoekse dijk is een fietspad aangelegd om deze weg veilig te maken voor fietsende basisscholieren. Ik vind het een goede ontwikkeling, ook Jan Jonkman was daar als onderwijsman stevig pleitbezorger van. We hebben inmiddels meer schooltjes samengebracht en daarmee gereageerd op de ontwikkelingen die op ons afkomen. De kinderen op de school vinden het een geweldige school! Eigenlijk zou ik deze ontwikkelingen je graag willen laten zien.
Ik kijk wat meewarig naar jouw inspanningen om het schooltje in Kats te behouden. Ik krijg een beetje het “langs het tuinpad van mijn vader” gevoel, als de voorzitter van de PvdA daar actie voor komt voeren. Geen vooruitgang, terug kieken! Ik zie Jacob Bruintjes in Borger Odoorn stappen zetten om zaken samen te voegen. Hij spreekt over de groep 1234, die samen zijn gevoegd, de groep Joep, die bestaat uit 1 leerling (die Joep heet) en dan de groep waar de resterende klassen 7 en 8 zitten. Goed dat voor dat soort situaties alternatieven komen, goed voor de kinderen, goed voor het onderwijs en voor de mensen die les geven.
Dat zijn moeilijke processen waar ik graag steun aan zal willen blijven geven. Er is veel veranderd en er gaat nog heel veel veranderen in de samenleving. Terug kijken is goed, daar kun je lering uit trekken, terug gaan is een onbegaanbaar en niet meer bestaanbaar (tuin)pad. Wat mij betreft gaan we vooruit en sturen we op ontwikkelingen met toekomstperspectief.

Heel veel goede dagen toegewenst en ik vergezel je graag op een deel van je wandeling door zvl in het nieuwe jaar.

Groet,

Cees
Beste Cees,

Heel hartelijk dank voor je bericht!
Natuurlijk heb ik al door Zeeuws Vlaanderen gelopen, de Zak van Zuid Beveland en een deel van Walcheren.
Vooral het stuk door Zeeuws Vlaanderen is de inspiratiebron geweest voor de huidige tocht; het eerste deel zie ik als een prelude.
De herinneringen aan onze wandeling (jouw uiteenzetting over de gevolgen van de krimp op de woningmarkt) en het gesprek met de dominee in Zaamslag in het schooltje van Jan, zal ik niet licht vergeten. Zes weken later was er de tragedie met de postbode in de nacht van Koninginnedag… Over die jongens ging dat gesprek, toen, herinner je nog?

De inzet voor het schooltje in Kats lijkt verloren moeite, met de rapporten van RPCZ, Scoop en de bezuinigingsopdrachten vanuit den Haag ten aanzien van het onderwijs… ik ken ze allemaal en als je niet beter wist zou je kunnen zeggen… ach, die jongens willen alleen maar vasthouden aan een voorbije tijd.

Het ligt eigenlijk iets anders: juist de ervaringen van de voorbije twee jaar hebben me veel geleerd, niet in het minst over de verhouding tussen stad en platteland, over de tweedeling in de samenleving tussen de mensen die lokaal, regionaal gebonden zijn en blijven en anderen die deel uit maken van de internationale, wereldomvattende dynamiek. Dorette Corbey heeft daar in een artikel voor de internationale spectator mooie termen voor gevonden: de gewortelden en de gevleugelden

Tegen deze achtergrond hebben we de voorbije jaren ook het gesputter en gepruttel kunnen waarnemen de Europese Unie/ Brussel. Het is een dynamiek die zich boven ieders hoofd afspeelt en waarop ook niemand enige invloed heeft, zelfs niet de individuele mensen die er om de tafel (Europese raad) zitten. Er is vanaf het begin van de Europese Unie (ooit gestart met handtekeningen onder een wit vel papier; zie de studie van Luuk van Middelaar) een macht ontstaan die (wat je er ook van denkt) een eigen tempo en richting kiest. De vraag is waar de tegenmacht is om de zaak in balans te houden. Ik kom daar zo op terug.

Over het onderwijs valt veel te zeggen; een ding is zeker de enorme schaalvergroting in het onderwijs op alle niveaus, gevoegd bij de verzelfstandiging heeft een dynamiek teweeg gebracht die voor een aantal mensen veel geld heeft opgeleverd maar voor veel leerlingen slecht of geen onderwijs. Op mijn hele tocht, vanaf Goes tot in Maastricht, van Maastricht tot in Workum en vandaar weer tot nu toe ben ik jongeren tegen gekomen met allemaal hetzelfde verhaal: het kost veel geld, het leren is saai; je leert niks; je zit maar achter de computer en de schoolorganisatie deugt niet. Los van die klachten is er nog iets anders; niet alle kinderen zijn gebaat bij grote anonieme scholen/gemeenschappen.

Het schooltje in Kats behoorde tot de allerbeste van de kleine scholen in Zeeland. Het dorp wordt gekenmerkt door de traditie van solidariteit en openheid. NOBEGO, de financieel en onderwijskundig kapot geleide organisatie voor openbaar onderwijs hier en in Goes, heeft aangestuurd op het sluiten van de dorpsschool en heeft, op basis van het commerciële adviesbureau RPCZ, ingezet op uiteindelijk een school voor Noord Beveland. Dat is het goed recht van NOBEGO. Je kunt kiezen voor dat model, voor die samenleving… saneer de gemeenschap, saneer primaire voorzieningen, saneer de menselijke maat…

Maar dan vertegen we te makkelijk de mensen die niet mee kunnen in die grote, uiteindelijk wereldomvattende dynamiek. Dan vergeten we het overgrote deel van de mensen die wijk, lokaal of regionaal gebonden zijn en blijven; we vergeten ook de balans van macht en tegenmacht. Bovendien is Nederland een piepklein land maar is er een afstand tussen stad en platteland… je zou kunnen zeggen een waterscheiding. Wat het onderwijs betreft, tegen het licht van die afstand tussen stad en dorp, wetende dat ook in de steden, nogal wat kleine kinderen en hun ouders zich verliezen in de dynamiek van de stad, bedacht ik het plan voor de school van Kats en Lodewijk Asscher die het dossier ook nu nog, in zijn nieuwe rol op de voet volgt, is geporteerd van het idee om met een eenvoudige gedachte goed te doen. Het is opgepikt door de provincie Groningen, Zuid Limburg, Noord Holland Noord en de andere grote steden. En Zeeland? We laten ons leiden door ‘de bestuurskundige’ Ed Dhondt (en co.) die directe commerciële belangen behartigt van BMC. Dat is de werkelijke dood in de pot… die idiote aandacht voor die veelal door eigen commercieel gedreven belangen van ‘deskundigen’.

Mijn voettocht beoogt een ander perspectief. En ik kijk niet achterom om mijn voorbeelden te kiezen; aansluitend op mijn eerdere tocht heb ik een geweldig idee voor de economische dynamiek van Zeeuws Vlaanderen, aansluitend op de ontwikkelingen waarmee jullie al bezig zijn. Ik heb onderweg er bedrijven voor bezocht die dat mede met ons zouden kunnen uitwerken. Laten we, de drie Zeeuws Vlaamse afdelingen, met een voorstel komen om de verbinding te leggen tussen ‘de gewortelden’ en ‘de gevleugelden’… een plan waarmee de toekomst van Zeeuws Vlaanderen weer een beetje op weg geholpen wordt en wat als voorbeeld kan dienen voor de regionale plannen voor de arbeid die we op 2 februari, de slotdag van de voettocht, in Kats gaan voorstellen aan Hans Spekman, aan Lodewijk Asscher en Diederik Samsom. En tegen die achtergrond gaan we ook een beetje actie voeren voor het schooltje in Kats, niet om Kats maar omdat het symbool staat voor een nieuwe balans van macht en tegenmacht, voor een eigen sociaal democratisch profiel, actief en, misschien, een beetje eigenzinnig Rood. Ik denk dat Jan Jonkman er wel lol in zou hebben, en jij Cees, ook vast. Van jou leer ik over de bestuurlijke mogelijkheden en onmogelijkheden… maar samen, onder ons, morgen we dromen en vergezichten zoeken. Daarom loop ik nog even verder, de komende weken en hoop dat je een stukje mee op loopt. En wat het regionale plan voor de arbeid in Zeeuws Vlaanderen betreft, dezer dagen steek ik met de boot van Vlissingen naar Breskens over… we zouden vrijdagmiddag uit drie afdelingen bij elkaar kunnen komen en kan ik mijn gekke idee aan jullie voorleggen.. dan kunnen we het verbeteren en zo voorts… Spreken we af, hoe laat en waar?

Hartelijke groeten van Jan

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Tholen (deel twee) Over de tijd gesproken…

II.
In Stavenisse overnacht ik voor het eerst van mijn leven in een bedstee. Niet recht op zittend in de kussens, zoals in vroeger gebruikelijk was, maar languit, als een prins in het huis met de bed en breakfast van Ruud en Liesbeth Bos. Stavenisse is een klein dorp, aan de westkant van Tholen aan de Oosterschelde. De Ramp heeft hier grote, diepe wonden geslagen. 153 inwoners van het kleine dorp kwamen om. Wie nu door Stavenisse wandelt, voelt nu, bijna zestig jaar later, nog steeds de adem van die vreselijk stormnacht.
In een garage tegenover de oud gereformeerde kerk tref ik Dies den Braber, (71 jaar) die zijn aardappelen even komt poeieren. Hij vertelt me over de Ramp; hoe de zeedijk hier over een lengte van 2200 meter wegspoelde en een vloedgolf op het dorp sloeg. Die vloedgolf veroorzaakte een enorme luchtdruk in de huizen waardoor daken en muren werden weggeblazen. “Wij woonden op de dijk, samen met vier broertjes en zusjes en mijn ouders in een half woonhuis. We deelden het huisje met een ander gezin; de muur was niets anders dan tingeldoek, zo arm leefden we. In de nacht van de Ramp werden we tijdig geroepen.”

Na 1953 is er veel veranderd op Stavenisse. De mechanisatie in de landbouw maakte vele landarbeiders werkloos; nieuwe industrie ontwikkelde zich buiten Tholen en in St. Maartensdijk. “Daar vonden we werk, of bij de sigarettenfabriek van Philip Morris in Bergen op Zoom. ”
Terwijl we een praatje maken, komt Arie de Viet aangereden. Arie werkt als verslaggever voor de Eendrachtbode, de weekkrant voor Tholen en st. Philipsland. Het is niet zo maar een weekkrant. De Eendrachtbode is uit het verzet ontstaan en heeft betaalde abonnementen. Het is een familiebedrijf; er zijn vier journalisten in dienst, die werkelijk alles wat zich in de regio afspeelt verslaan. Hoewel het crisis is in krantenland, lijkt de Eendrachtbode zich daaraan te kunnen onttrekken. Onderweg sprak ik zoveel mensen die het lokale nieuws in de Eendrachtbode lezen en het nationale en internationale nieuws via radio, televisie en internet opnemen. Arie de Viet, over mijn voettocht geïnformeerd door de lokale PvdA afdeling wilde graag met me oplopen, van Stavenisse naar st. Annaland (‘Sta-land’ in het dialect).
Onderweg vertelde Arie me over zijn avonturen en over een langdurig verblijf in zuidelijk Afrika maar ook over zijn wens en die van zijn vrouw om terug te keren naar de streek waar hij opgroeide en de familie woonde. Zijn vrouw kreeg een baan als arts bij het consultatiebureau; hij vond zijn weg in de journalistiek. Aanvankelijk als freelancer bij de Provinciale Zeeuwse Courant, onderdeel van het Wegerner concern. Maar de laatste jaren is hij tot zijn vreugde in vaste dienst bij de Eendrachtbode. Wanneer een automobilist passeert op een landweggetje, steekt hij zijn hand op. De auto stopt; Arie weet wie de bestuurder is en wil hem interviewen over zijn werkzaamheden met grote machines in het Midden Oosten. Voor de krant maakte hij het afgelopen jaar een reeks van honderd portretten van familiebedrijven op Tholen. Daarvan werd juist deze week een prachtig, door de Eendrachtbode uitgegeven, boek gepubliceerd. De eigenaar en uitgever van de krant, Wim Heijboer, gaf het me met trots mee. Ik heb het met plezier gelezen en zal het, beloof ik, op mijn beurt doorgeven aan de minister van Sociale Zaken, Lodewijk Asscher, wanneer ik die op enig moment eens tegenkom. Familiebedrijven, wars van het speculatief aandeelhoudersbelang, borgen de continuïteit in de Nederlandse economie. Wat deze bedrijven betekenen voor de werknemers, voor innovatie, sociale verhoudingen en de toekomst van de streek… dat blijkt uit dit boek.
Wanneer we vlakbij St. Annaland zijn ontmoeten we Jannetje Dekker-de Haan, 83 jaar oud. Ze woont aan de oude de haven van St. Annaland, die na de Ramp werd gedempt. De haven werd verlegd achter de nieuwe Deltadijk en heeft met de pleziervaart een nieuwe dynamiek gekregen. Jannetje is over de dijk geklommen om even het water te zien en een luchtje te scheppen.

Ze vertelt over het wonder van St. Annaland: tijdens de Ramp is er niemand op het dorp verongelukt. Zij woonde aan het eerste huisje bij de haven. “We werden ’s nachts geroepen. Mijn man moest mee gaan om te vloeien, om de vloedplanken, te plaatsen. Ik ben naar mijn ouders gegaan, die hogerop woonden. In de nacht is ons huisje vergaan.”
Bij de Ramp was Jannetje zeven maanden zwanger. Thuis, bij haar ouders was voor het jonge echtpaar eigenlijk geen plaats; er waren nog zes broers en zussen. “Mijn zoon is bij vreemden in huis geboren. Mijn moeder zei, ja, doe dat maar. We moesten wat.”
Het huisje werd herbouwd. “We hebben in ons leven alles mee gemaakt: de crisis, de oorlog, de Ramp en de wederopbouw. We kregen het steeds beter. En nu zien we het weer terug gaan” zegt Jannetje, met de waterkou in haar gezicht.
Ze woont alleen; haar man is 14 jaar geleden overleden. Dat is zwaar, maar het zwaarst van al is het lot van haar zoon. Hij wandelde vier jaar geleden op een avond met zijn vrouw aan de arm over de dijk en werd geschept door een automobilst. “Ja, meneer,”zegt ze zacht, “dat is een zwaar kruusje, hoor.”

“zie verslag op www.voettochtvanjan.nl”

From THolen over afstanden en tijd gesproken, posted by Jan Schuurman Hess on 12/19/2012 (21 items)

Generated by Facebook Photo Fetcher 2


Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Tholen (eerste deel) Over afstanden gesproken…

Tholen.- Wie Tholen links laat liggen, of er met een auto overheen rijdt, doet niet Tholen maar zichzelf onrecht. Tholen en het naast gelegen st. Philipsland, zijn bijzondere eilanden in een vaak vergeten uithoek van de Zeeuwse delta. Het is hier stil en wijds, besloten en zo groots. Familiebedrijven vormen de kern van de economie; sobere kerken behoeden de protestantse traditie. De landbouw bepaalt de schittering van de winterzon op de geploegde akkers en doet dat al eeuwen.
Je komt niet zo maar op Tholen. Vanaf de dijk bij Kats kijken we op Tholen maar de reis met het openbaar vervoer leidt vanaf Noord Beveland naar Goes op Zuid Beveland, en vandaar per trein via Kapelle, Kruiningen, Krabbendijke, Rilland naar Bergen op Zoom in West Brabant. Vanaf Bergen op Zoom rijdt vervolgens een bus naar het oude stadje Tholen. De afstanden in Zeeland versterken het beeld van Zeeland als uithoek in het land.
Tholen is een oud stadje, verbonden met het water en West Brabant. Tholenaren zijn voor voorzieningen niet op Middelburg gericht, maar op Bergen op Zoom en Roosendaal. Dat bepaalt ook gelijk de problematiek van Tholen. Er is behoorlijk wat industrie maar de middenstand kwijnt in een relatief marginaal bestaan. Mensen doen boodschappen in Brabant. Wandelend door het stadje kom je zelden iemand tegen. Alleen voor het oude stadhuis zie ik een groepje mensen, feestelijk gekleed voor een bruiloft. De mannen roken; de vrouwen wenden hun blik af.
Buiten Tholen, in de omgeving van het reusachtige gemeentehuis, op weg naar Scherpenisse passeer ik Elfie, een Surinaamse mevrouw die aan de wandel is. “Ik ben in mei met pensioen gegaan,” vertelt ze, “en dan doe je de eerste maanden niks meer. Ik ben twee kilo aangekomen…”Ze lacht hartelijk. “Vandaag ben ik weer begonnen met bewegen; elke dag een uurtje wandelen.”
Elfie is eind jaren zeventig naar Nederland gekomen; aanvankelijk op st. Maartensdijk maar al gauw in Tholen. “Ik vond het heerlijk in ‘Smerdiek’ zegt ze over st. Maartensdijk, “dat was echt mijn thuis. Dat is Tholen niet. Daar leeft men met de bijbel. Onderling hebben die mensen het goed; ze zijn vriendelijk. Ik zal er niets van zeggen maar als je er niet bij hoort, besta je niet echt. Ik word hier altijd ‘die zwarte’ genoemd, nooit de Surinaamse mevrouw. Maar ja… ik moest naar Tholen, voor het werk.”
De inspanning van het uurtje wandelen om Tholen laten zich merken. Elfie puft en transpiratiedruppeltjes kruipen over haar voorhoofd. “De eerste keer is altijd zwaar maar over tien dagen wandel ik alweer voor mijn plezier,” zegt ze met een lach.

Ze werkte in het geweldige ziekenhuis de Lievensberg in Bergen op Zoom (zeg ik uit eigen ervaring.) Ze voelde zich daar thuis en gewaardeerd. De hulp die ze daar kreeg toen haar man ongeneeslijk ziek werd en na twee overleed, is onvergetelijk, vertelt ze: “Ik werkte maar gewoon in de kantine en de keuken van het ziekenhuis, maar de artsen waren voor ons toch heel goed. We hebben alle hulp gehad! Weet je, …wat is het ziekenhuis groot geworden in die jaren. Eerst werkte we met 600 mensen; nu 1800 mensen. In het begin kende ik overal de weg; nu moet ik soms zelfs de weg vragen. Dan werk ik er zoveel jaren.” Elfie loopt terug naar Tholen; ik de andere kant op, de wijde polders tegenmoet.
In Scherpenisse zie ik aan de rand van het dorp twee basisscholen; de schoolpleinen tegen elkaar aan, slechts gescheiden door een hekje. Wat is dit nu? Twee vrijwel identieke schoolgebouwen die elkaar op de een of andere manier lijken te ontkennen. Ik loop de eerste school binnen, de Oosterschelde school voor Openbaar Onderwijs. De daarnaast gelegen Groen van Prinstererschool is een christelijke school op Reformatorische grondslag.
Terwijl kinderen in de gemeenschapsruimte van de Oosterschelde school knutselen, komt jufvrouw Annike de Jong me tegemoet De juf vertelt dat het aantal leerlingen op de school zachtjes aan wat terug loopt en dat met ingang van dit jaar voor het eerst met drie groepen wordt gewerkt. “Het onderwijs proberen we van klassikaal om te schakelen naar onderwijs op maat,” zegt ze, “het is echt even wennen. Tot vorig jaar gaven we traditioneel onderwijs in verschillende klassen.”
Wanneer ik haar vraag naar de naastgelegen school, haalt ze glimlachend haar schouders op. “Er is geen contact. Daar stellen zij geen prijs op. Ze vinden het al onaanvaardbaar dat je als vrouw in een broek bent gekleed. Dan kan je niet voor de klas staan. Ja, dan houdt het gauw op.”
Ik ben even beduusd, weet me geen raad. Zo,n waterscheiding? Ik neem afscheid en wandel verder, door de polders, richting st. Maartensdijk. De kou lost zich op in het schitterende licht over de polders. Daar in dat oude stadje, nauw verbonden met de familie van Oranje, is het doodstil. Er zijn wat mannen bezig om een nieuwe stoep te leggen en iemand legt me uit dat vorig jaar iemand in zijn huis werd vermoord. Een afrekening in een drugszaak, wordt gezegd.
In het gebouw van het Leger des Heils is het wel een drukte van belang. Er zijn vrijwilligers aan de slag, met de verkoop van allerlei tweedehands spulletjes, kleding, koffie en thee. Nog veel meer mensen zitten hier aan een grote tafel; ze kletsen honderuit en wisselen de laatste nieuwtjes uit. Een Poolse moeder koopt kleren voor haar zoontje, wat rustig bij me aan tafel komt zitten. Hij vertelt over zijn school en is blij met zijn nieuwe, iets te grote tweedehands winterjas. “Zo kan ik het redden,”zegt zijn moeder even later.

De coördinator van het Leger des Heils komt even later bij me zitten. Hij legt de principes van zijn kerkelijk genootschap uit (‘soap, soup and solvation; heb Uw naasten lief; geen onderscheid tusen mensen’) en vertelt dat ook hier de crisis wordt gevoeld. Steeds meer mensen komen naar het Leger des Heils voor spullen, voor wat warmte en gezelligheid.
De allerlaagste prijzen voor de eenvoudige huisraad blijkt voor mensen nu nog te veel. En van de vrijwilligers was kraanmachinist in de Rotterdamse haven, verloor zijn werk en ging nar een nieuwe baas in Bergen op Zoom. Toen ik ook die failliet ging verloor hij goede moed. Zijn huisje staat nu te koop en via het vrijwilligerswerk bij het Leger hoopt hij weer wat zelfvertrouwen te krijgen en moed om een nieuwe baan te vinden. Met 37 jaar kan het toch niet zo zijn dat je geen kant meer op kunt, zegt hij. Het UWV, helpt dat dan niet, vraag ik. Hij haalt zijn schouders op.
Wanneer ik om vier uur naar buiten wandel, trekt de duisternis al op. Het is nog anderhalf uur wandelen naar Stavenisse, terwijl het nog maar een half uurtje licht is. In het donker wandel ik niet; dat is de afspraak met thuis. Ik neem de bus, die doet er maar vijf minuten over. In het bushokje zit een kereltje van dertien jaar, beugeltje in, kuifje netjes in de plooi. Bij een oudere jongen bedelt hij om een sigaret en ja… bier drinken doet hij graag. Roken en bier, dat is lekker, zegt hij stoer. Dertien jaar, bushokje in st. Maartensdijk.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief