Tholen (eerste deel) Over afstanden gesproken…

Tholen.- Wie Tholen links laat liggen, of er met een auto overheen rijdt, doet niet Tholen maar zichzelf onrecht. Tholen en het naast gelegen st. Philipsland, zijn bijzondere eilanden in een vaak vergeten uithoek van de Zeeuwse delta. Het is hier stil en wijds, besloten en zo groots. Familiebedrijven vormen de kern van de economie; sobere kerken behoeden de protestantse traditie. De landbouw bepaalt de schittering van de winterzon op de geploegde akkers en doet dat al eeuwen.
Je komt niet zo maar op Tholen. Vanaf de dijk bij Kats kijken we op Tholen maar de reis met het openbaar vervoer leidt vanaf Noord Beveland naar Goes op Zuid Beveland, en vandaar per trein via Kapelle, Kruiningen, Krabbendijke, Rilland naar Bergen op Zoom in West Brabant. Vanaf Bergen op Zoom rijdt vervolgens een bus naar het oude stadje Tholen. De afstanden in Zeeland versterken het beeld van Zeeland als uithoek in het land.
Tholen is een oud stadje, verbonden met het water en West Brabant. Tholenaren zijn voor voorzieningen niet op Middelburg gericht, maar op Bergen op Zoom en Roosendaal. Dat bepaalt ook gelijk de problematiek van Tholen. Er is behoorlijk wat industrie maar de middenstand kwijnt in een relatief marginaal bestaan. Mensen doen boodschappen in Brabant. Wandelend door het stadje kom je zelden iemand tegen. Alleen voor het oude stadhuis zie ik een groepje mensen, feestelijk gekleed voor een bruiloft. De mannen roken; de vrouwen wenden hun blik af.
Buiten Tholen, in de omgeving van het reusachtige gemeentehuis, op weg naar Scherpenisse passeer ik Elfie, een Surinaamse mevrouw die aan de wandel is. “Ik ben in mei met pensioen gegaan,” vertelt ze, “en dan doe je de eerste maanden niks meer. Ik ben twee kilo aangekomen…”Ze lacht hartelijk. “Vandaag ben ik weer begonnen met bewegen; elke dag een uurtje wandelen.”
Elfie is eind jaren zeventig naar Nederland gekomen; aanvankelijk op st. Maartensdijk maar al gauw in Tholen. “Ik vond het heerlijk in ‘Smerdiek’ zegt ze over st. Maartensdijk, “dat was echt mijn thuis. Dat is Tholen niet. Daar leeft men met de bijbel. Onderling hebben die mensen het goed; ze zijn vriendelijk. Ik zal er niets van zeggen maar als je er niet bij hoort, besta je niet echt. Ik word hier altijd ‘die zwarte’ genoemd, nooit de Surinaamse mevrouw. Maar ja… ik moest naar Tholen, voor het werk.”
De inspanning van het uurtje wandelen om Tholen laten zich merken. Elfie puft en transpiratiedruppeltjes kruipen over haar voorhoofd. “De eerste keer is altijd zwaar maar over tien dagen wandel ik alweer voor mijn plezier,” zegt ze met een lach.

Ze werkte in het geweldige ziekenhuis de Lievensberg in Bergen op Zoom (zeg ik uit eigen ervaring.) Ze voelde zich daar thuis en gewaardeerd. De hulp die ze daar kreeg toen haar man ongeneeslijk ziek werd en na twee overleed, is onvergetelijk, vertelt ze: “Ik werkte maar gewoon in de kantine en de keuken van het ziekenhuis, maar de artsen waren voor ons toch heel goed. We hebben alle hulp gehad! Weet je, …wat is het ziekenhuis groot geworden in die jaren. Eerst werkte we met 600 mensen; nu 1800 mensen. In het begin kende ik overal de weg; nu moet ik soms zelfs de weg vragen. Dan werk ik er zoveel jaren.” Elfie loopt terug naar Tholen; ik de andere kant op, de wijde polders tegenmoet.
In Scherpenisse zie ik aan de rand van het dorp twee basisscholen; de schoolpleinen tegen elkaar aan, slechts gescheiden door een hekje. Wat is dit nu? Twee vrijwel identieke schoolgebouwen die elkaar op de een of andere manier lijken te ontkennen. Ik loop de eerste school binnen, de Oosterschelde school voor Openbaar Onderwijs. De daarnaast gelegen Groen van Prinstererschool is een christelijke school op Reformatorische grondslag.
Terwijl kinderen in de gemeenschapsruimte van de Oosterschelde school knutselen, komt jufvrouw Annike de Jong me tegemoet De juf vertelt dat het aantal leerlingen op de school zachtjes aan wat terug loopt en dat met ingang van dit jaar voor het eerst met drie groepen wordt gewerkt. “Het onderwijs proberen we van klassikaal om te schakelen naar onderwijs op maat,” zegt ze, “het is echt even wennen. Tot vorig jaar gaven we traditioneel onderwijs in verschillende klassen.”
Wanneer ik haar vraag naar de naastgelegen school, haalt ze glimlachend haar schouders op. “Er is geen contact. Daar stellen zij geen prijs op. Ze vinden het al onaanvaardbaar dat je als vrouw in een broek bent gekleed. Dan kan je niet voor de klas staan. Ja, dan houdt het gauw op.”
Ik ben even beduusd, weet me geen raad. Zo,n waterscheiding? Ik neem afscheid en wandel verder, door de polders, richting st. Maartensdijk. De kou lost zich op in het schitterende licht over de polders. Daar in dat oude stadje, nauw verbonden met de familie van Oranje, is het doodstil. Er zijn wat mannen bezig om een nieuwe stoep te leggen en iemand legt me uit dat vorig jaar iemand in zijn huis werd vermoord. Een afrekening in een drugszaak, wordt gezegd.
In het gebouw van het Leger des Heils is het wel een drukte van belang. Er zijn vrijwilligers aan de slag, met de verkoop van allerlei tweedehands spulletjes, kleding, koffie en thee. Nog veel meer mensen zitten hier aan een grote tafel; ze kletsen honderuit en wisselen de laatste nieuwtjes uit. Een Poolse moeder koopt kleren voor haar zoontje, wat rustig bij me aan tafel komt zitten. Hij vertelt over zijn school en is blij met zijn nieuwe, iets te grote tweedehands winterjas. “Zo kan ik het redden,”zegt zijn moeder even later.

De coördinator van het Leger des Heils komt even later bij me zitten. Hij legt de principes van zijn kerkelijk genootschap uit (‘soap, soup and solvation; heb Uw naasten lief; geen onderscheid tusen mensen’) en vertelt dat ook hier de crisis wordt gevoeld. Steeds meer mensen komen naar het Leger des Heils voor spullen, voor wat warmte en gezelligheid.
De allerlaagste prijzen voor de eenvoudige huisraad blijkt voor mensen nu nog te veel. En van de vrijwilligers was kraanmachinist in de Rotterdamse haven, verloor zijn werk en ging nar een nieuwe baas in Bergen op Zoom. Toen ik ook die failliet ging verloor hij goede moed. Zijn huisje staat nu te koop en via het vrijwilligerswerk bij het Leger hoopt hij weer wat zelfvertrouwen te krijgen en moed om een nieuwe baan te vinden. Met 37 jaar kan het toch niet zo zijn dat je geen kant meer op kunt, zegt hij. Het UWV, helpt dat dan niet, vraag ik. Hij haalt zijn schouders op.
Wanneer ik om vier uur naar buiten wandel, trekt de duisternis al op. Het is nog anderhalf uur wandelen naar Stavenisse, terwijl het nog maar een half uurtje licht is. In het donker wandel ik niet; dat is de afspraak met thuis. Ik neem de bus, die doet er maar vijf minuten over. In het bushokje zit een kereltje van dertien jaar, beugeltje in, kuifje netjes in de plooi. Bij een oudere jongen bedelt hij om een sigaret en ja… bier drinken doet hij graag. Roken en bier, dat is lekker, zegt hij stoer. Dertien jaar, bushokje in st. Maartensdijk.

Geef een reactie