Van Berkel & Rodenrijs naar Delft… Over rumoer van Wiegel en het leven van Debbie en Maurice.

Kats.- Niets zo klein als de Randstad; afstanden zijn hier te verwaarlozen. Wanneer je in een auto rijdt, lijkt het nog wat:veelal sta je stil, soms sukkel je een eindje verder maar je bent geruime tijd onderweg. Lopend is het allemaal goed te overzien… hoewel, in de laatste twintig jaar is het gebied tussen Rotterdam, Zoetermeer en den Haag vol gebouwd. Maar je kan wel lekker doorlopen.
Van de oorspronkelijke polders met boederijen en kwekerijen is vrijwel niets meer over. Maar hoeveel woningen er ook gebouwd zijn, op straat is het uitgestorven. Het nieuwe kabinet heeft haar plannen uiteen gezet en de voormalige baas van de Nederlandse zorgverzekeraars, Hans Wiegel, is met de Telegraaf, een campagne begonnen tegen de inkomensafhankelijke zorgpremie. Wie de media moet geloven dreigt een volksopstand. Maar hier, in Berkel en Rodenrijs is nergens iets van een opstand waar te nemen. Het is stil op straat.
Ik spreek een gemeentewerkman aan, een berijder van een wagentje waarmee de straten worden geveegd.Hij haalt zijn schouders op over de commotie. “Alles wordt duurder, voor iedereen,” zegt hij, “voor mij zal het misschien meevallen maar voor anderen wordt het misschien onbetaalbaar. We zien wel; je bent toch machteloos.”
Hij wijst me op een fietspad wat ik moet volgen om in Pijnacker te komen. Ik volg zijn aanwijzingen en wandel over het pad langs nieuwe wijken met anonieme maar grote vrijstaande woningen of twee onder een kap en steeds inde buurt van een vergrote sloot of brede watergang. In die huizen is overdag nooit iemand thuis.
Verderop kom ik Patricia tegen die als controller werkt voor Carijn, een reusachtig grote zorginstelling. Ze heeft een vrije dag en is naar buiten gelopen met haar hond. Ze schudt het hoofd wanneer ik haar vraag naar de plannen van het nieuwe kabinet. “Ik wil eigenlijk weg; weg uit dit land,”zegt ze, “we worden hier gek gemaakt door al die regels, die telkens weer veranderen. Maar waar naar toe? Ik weet het niet.”Ze wijst de plannen voor de inkomensafhankelijke zorgpremie af; niet eens omwille van de inkomensveranderingen maar om de administratieve chaos die er uit zal voortvloeien.”Hoe moeten we dat nieuwe systeem invoeren en ondertussen met het oude systeem doorwerken. Van de ene dag op de andere zullen we moeten omschakelen. En natuurlijk krijgen we geen tijd om in te werken. Het wordt een ramp; we zijn nu nauwelijks op orde.”
De ontwikkelingen in de zorgsector beziet ze met afschuw. De kosten lopen te hoog op; de onmogelijkste eisen worden gesteld. “Waarom worden kinderen die dodelijk ziek zijn in leven gehouden?Ieder mens zal op enig moment sterven; dat weten we.Waarom worden er collectes gehouden voor kinderen die ten dode zijn opgeschreven, Heeft U daarop een antwoord? Ik zou willen vertrekken, echt waar.”Patricia verontschuldigt zich en haast zich verder; de hond holt vrolijk voor haar uit.

Voor mij uit wandelt een jong gezin, Debbie, Maurice en Devy. Het kleine kereltje zit in een buggy; hij is anderhalf jaar oud. Debbie (32) is activiteitenbegeleider en haar man, Maurice, is meewerkend voorman bij de Greenery, de grote veiling in het Westland. Maurice is geboren en getogen in Berkel & Rodenrijs; Debbie komt uit het nabije Delft. De inkomenafhankelijke zorgpremie vinden ze wel een goed idee maar ja, verzuchten ze… “We begrijpen ook wel dat mensen niet zomaar vijfhonderd euro in de maand extra kunnen betalen. Dat gaat niet.”
Ze hebben wel wat anders aan hun hoofd; het is een mooie dag. Ze gaan met z,n drieën naar het ziekenhuis. Devy krijgt een broertje of een zusje; in het ziekenhuis gaan ze voor de eerste keer een echo laten maken. Dus ja, zegt Debby stralend, het wordt een mooi jaar, volgend jaar.
Wanneer ik vertel dat ik uit Zeeland kom, lachen ze. “Het Bluesfestival van Kwadendamme,” zeggen ze tegelijk. “Mijn vader gaat er altijd naar toe; hij staat altijd voor het podium, op dezelfde plaats. Het Bluesfestival van Kwadendamme is het beste festival in Nederland, hoor. Klein, vrolijk. We gaan zelf ook al weer jaren mee.”
We nemen afscheid bij een bus en metrostation en zien elkaar, volgend jaar in… Kwadendamme.
In Pijnacker tref ik Jan Bruse, campagneleider en bestuurslid van de PvdA afdeling in Delft. Maanden geleden had hij me al een berichtje gestuurd dat hij graag een stukje mee wilde oplopen. Onderweg vertelt hij over het plezier van het campagnevoeren, vooral de laatste campagne voor de Tweede Kamerverkiezingen heeft goede moed gegeven. Terwijl we langs de vaart lopen in de richting van Delfgauw vertelt hij over de twijfels aan het begin van de campagne. “We stonden in het begin zo laag in de peilingen, dat we vreesden dat het niks zou worden. Pierre Heijnen, Tweede kamerlid uit den Haag kwam ons helpen bij de eerste campagne dag. Hij stond op plaats 25 op de lijst; ik dacht nog.. wat sneu voor Pierre.” Maar dag na dag werd het leuker, vertelde Jan onderweg. “Er was geen wanklank in de campagne; je merkte dat iedereen in de PvdA dezelfde missie had; iedereen werkte eens met elkaar mee. Alle afdelingen in het hele land hadden dezelfde boodschap. En zachtjes aan sloeg de stemming om; je merkte het op straat. Mensen hadden genoeg van het rechtse beleid.”
Terwijl we de Delfgauwseweg naderden, wijst Jan op de nieuwe wijken die hier gebouwd werden. “Wonen in het Groen, was de leuze waarmee kopers werden verleid. Groen is er niet meer te bekennen; de snelweg den Haag Rotterdam passeert hier. Het is, wat de luchtkwaliteit betreft, een van de meest vervuilde locaties van het land. De kwekers die hier traditioneel hun bedrijven hadden zijn verdwenen. “De kweker bij wie ik voor de vorige campagne mijn rozen haalde was verdwenen,” merkt Jan ls een terzijde op. “Ik kreeg de curator aan de lijn. De kweker waar ik nu onze rode rozn kocht, zag het ook somber in. Rozen komen nu uit Afrika, aangevoerd met de vliegmachine.”

We lopen langs het huis van mijn grootouders; mijn vader vertelde me hoe zij op tien mei 1940 op het platte dak stonden en in de verte Rotterdam zagen brandden. De Delfgauwseweg was toen de rand van de stad; tegenover de vaart lagen moestuinen. Nu staan er kantoorgebouwen en dendert het lawaai van de snelweg de oren van m,n hoofd. De herinneringen aan de geschiedenis van mijn familie zijn evenwel sterker dan alle compacte drukte die hier nu is samengebald.
Jan neemt me mee naar de Beestenmarkt en vandaar naar de Grote Markt, met de beroemde Nieuwe Kerk, waar de graftombe is van de familie van Oranje en aan de overkant het even beroemde oude Stadhuis. Het is marktdag; er wordt kaas verkocht, en vis, en brood en groente zoals dat hier al honderden jaren op donderdag zo gaat. Bij de kraam van het Stoepje koop ik een brood van de Zonnehoeve uit Zeewolde, waar ik maanden geleden passeerde.
Jan Bruse wil me nog de omgeving van het station laten zien, waar de grote spoorbrug, de bovendgrondse treinverbinding tussen den Haag en Rotterdam, wordt vervangen door een tunnel. Het inmense karwei aan de rand van de historische binnenstad zal het aanzien van Delft veranderen; de opstand van Hans Wiegel daarentegen laat niet meer zien dan een rimpeling in het leven van Debbie, Maurice en Devy.
(wordt vervolgd)

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Van Alphen aan de Rijn naar Gouda

Gouda.- Het is herfstvakantie en droog, fris weer wanneer Joyce Vermue uit Schoondijke (politiek talent en 48 op kandidatenlijst PvdA) en ik opnieuw een eind samen oplopen, nu tussen Alphen aan de Rijn en Gouda. We ontmoeten een vrachtrijder-molenaar, vernemen over fluisterboten vol van bier, en ontdekken het adres waar een voetbalcommentator sigaren koopt.
Alphen aan de Rijn was een halve eeuw geleden nog een eenvoudig dorp aan de verstilde Oude Rijn; nu is het een anonieme, grote plaats met zeventigduizend inwoners, niet ver van Amsterdam, Leiden en den Haag. Het hoofdkwartier van uitgeverij Wolters Kluwer is hier gevestigd maar vooral ook Zeeman, de winkelketen voor goedkoop textiel en andere, eenvoudige artikelen. Verder onderscheidt Alphen zich niet van Zoetermeer, Barendrecht, of Papendrecht; dezelfde woningen, dezelfde appartementen, dezelfde rotondes, winkels, en parkeerdrukte.
Langs de Oude Rijn, in Alphen, staat een korenmolen, de Eendracht, oorspronkelijk gebouwd in 1752 in Zaandam maar aan het einde van de negentiende eeuw overgeplaatst naar Alphen. De molen is niet meer commercieel in gebruik maar wordt geëxploiteerd door een ploeg van dertig vrijwilligers. Ad Roos, 36 jaar, is zo, n vrijwilliger. Als jongentje, zo vertelt hij, is hij al door het molenvirus aangestoken. “Tot mijn achttiende heb ik intensief mee gedaan. Daarna ben ik andere dingen gaan doen maar toen ik in 2003 trouwde hebben we bij de molen foto’s laten maken. Toen vroegen de jongens of ik weer kwam mee doen. En ja, die vraag raakte me wel. Ik ben actief geworden als vrijwilliger, in de molen maar ook in de winkel, die elke zaterdag open is en waar meel wordt verkocht.”
Ad is vrachtwagenchauffeur bij Zeeman. Hij heeft de hele nacht gereden en verontschuldigt zich omdat hij misschien door vermoeidheid niet goed uit zijn woorden kan komen. Hij heeft vannacht in België gereden en winkels bevoorraad. Van iedere winkel hebben de chauffeurs een sleutel. “Er hoeft dan niemand aanwezig te zijn,” legt hij uit, “we pakken de lege containers en plaatsen de volle terug. Dan kan het winkelpersoneel de volgende ochtend weer aan de slag.” Ad werkt sinds drie en een half jaar bij Zeeman. “Het is een goede baas,”zegt hij, “we rijden in wisseldiensten. De ene week overdag; de andere week ’s nachts. Ik heb er geen moeite mee, met die wisselingen.Nu ben ik moe, na vier dagen maar dat gaat ook weer over.Er zijn ook chauffeurs die meerdaagse ritten maken.”
Zeeman en Wibra hebben weinig last van de crisis. Waar veel andere winkels en winkelketens steeds moeilijker het hoofd boven water kunnen houden, gaan de ketens met een mix van goedkope en eenvoudige kleding, aangevuld met een steeds wisselend assortiment van andere goedkope waren, in ontwikkeling stabiel vooruit. “Ik ben blij dat ik goed werk heb,” verzucht Ad, die ons een rondleiding geeft door de molen en het bakkerijmuseum wat ook in de molen is ondergebracht.

Joyce en ik wandelen over Alphense Hefbrug over de Gouwe langs een containeroverslagplaats, het Alpherium in, 2010 geopend. Hier worden containers overgeslagen en via de Gouwe naar de Rotterdamse haven gebracht. Heineken in Zoeterwoude gebruikt de overslaghaven intensief. Al het exportbier van Heineken wordt zo over het water naar Rotterdam gebracht. Dat scheelt in milieubelasting, in Co2 en in verkeersdrukte op de weg. Bovendien was de containerterminal een voorwaarde voor het voortbestaan van de Heineken-brouwerij in Zoeterwoude.
Bij Boskoop komen we Janny Vasterman tegen; ze staat in de deur van haar woning aan de gekanaliseerde Gouwe. We, Joyce en ik, verbazen ons over het aanhoudende verkeerslawaai dat werkelijk alles overstemt. Vlak achter haar woning ligt een snelweg die Alphen met Boskoop verbindt. Janny Vasterman, die hier al 23 jaar woont, kijkt ons verbaasd aan. Lawaai? Ze heeft nergens last van.
Wat ze heerlijk vindt is het uitzicht op het water. Nu er geen tankers met kerosine voor Schiphol meer over de Gouwe varen; is het een plezier om hier te wonen, vindt ze. De kerosine wordt nu door een ondergrondse leiding aangevoerd; dat is veiliger en schoner. De elektrische schepen die de containers van Heineken vervoeren, zijn wel hoog opgeladen maar dat is nauwelijks ene bezwaar te noemen.
Janny is, vertelt ze, een echt stadsmens. Met haar directe buren heeft ze contact; met de rest van Boskoop niet of nauwelijks. Ze werkt als manager klantenservice in Hoofddorp voor Sanoma, een grote uitgeverij van bekende tijdschriften als Linda, Libelle, Margriet. Sanoma is onderdeel van het Finse uitgeverijconcern Sanoma Group. ’s Morgens vroeg staat ze om kwart over zes op; tegen half zeven ’s avonds zit de werkdag er op en is ze weer thuis. Nog een jaar en dan is het tijd voor andere dingen.
We wandelen verder, bespreken de politieke ontwikkelingen in den Haag en Zeeland. De afdeling West Zeeuwsch Vlaanderen van de PvdA is op de uitslagenavond van 12 september al begonnen met de voorbereiding van de gemeenteraadsverkiezingen van 2014. Joyce heeft de taak op zich genomen om, samen met anderen, een verkiezingsprogramma te schrijven. “Daarbij willen we echt iedereen in de streek proberen te betrekken,” vertelt ze. “Het biedt een kans om draagvlak te scheppen maar ook om mensen bij de PvdA te betrekken.”
In Gouda komen we aan het einde van de middag aan; de kaas, het Stadhuis, de Waag en de Grote Kerk trekken jaarlijks honderdduizenden toeristen. Zelfs nu, op een grauwe herfstdag is het druk in het centrum. Bij de etalage van een sigarenhandelaar kijken we als niet-rokers de ogen uit; de firma is 175 jaar oud. Het interieur lijkt in al die jaren niet veranderd; boven de deur hangt het schild van Hofleverancier…de koning van de voetbaljournalistiek, Johan Derksen, koopt hier zijn rookwaren.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Van leiden en Last (tweede deel/ Aalsmeer, Schiphol)

Om kwart voor acht ga ik vanuit Leiden, uitzonderlijk op deze reis met de snelbus naar de bloemenveiling van Aalsmeer, Flora Holland, en daarna naar Schiphol. Het zijn beiden plaatsen waar ik graag naar toe wilde en die te voet voor zover ik ko overzien niet bereikbaar zijn.
Het verkeer zo tegen acht uur is druk en onoverzichtelijk. Auto’s slingeren zich in lange rijen stapvoets over smalle wegen. Iedereen rijdt op elkaar, bumper op bumper en zo hard als mogelijk. De buschauffeur doet daarin voor niets onder; hij lijkt werkelijk alles te doen om zo gevaarlijk mogelijk, zo hard en agressief mogelijk te rijden. Verschillende passagiers vallen in het gangpad; ik ook.
Eerst tegen half tien arriveer ik bij de veiling. Het is een onoverzichtelijk groot terrein; alleen al op het veiling terrein heeft de buslijn meerdere haltes. Vrachtauto’s rijden af en aan, en komen uit alle Europese landen. Ik zie Duitse, Deense, Zweedse, Belgische en Spaanse vrachtauto’s en eindeloos veel Nederlandse wagens. Bij de hoofdingang stap ik uit. Voor vijf euro mag je het complex bezoeken.
Flora Holland heeft in Aalsmeer een omzet van vier miljard euro. De veiling is een coöperatieve met 5000 leden; tien procent van die leden zijn afkomstig uit het buitenland. Er zijn in Aalsmeer 4200 mensen in dienst maar op het terrein van de veiling, alles bij elkaar, werken wel 13.000 mensen.
Het bezoek is eigenlijk een wandeling over een balustrade over het veilingterrein. Daar, op dat terrein, rijden honderden, misschien wel duizenden, met elektrische karretjes waaraan wagonnetjes zijn gekoppeld waarop bloemen in bakken zijn geplaatst. Het doet denken aan de botsautootjes op de kermis maar dan zo groot, zo oneindig groot dat het duizelt. Via de balustrade krijg je ook een indruk van de veilingzaken, waar de aanvoer van bloemen via een klok worden verkocht.
De bloemen die hier geveild worden, zijn in de loop van de vorige dag en de voorbij nacht via Schiphol aangevoerd uit alle delen van de wereld. Bijna tien procent van de aanvoer komt, bijvoorbeeld uit Ethiopië en Kenia. De kwekers daar zijn vaak afkomstig uit Nederland; in Noord Holland ben ik kwekers tegen gekomen waarvan de zoon of een neef een kwekerij in Kenia had. Leerlingen van de landbouwschool in Hoorn doen er stage. Van Albert Heijn vernam ik dat ook zij daar kwekerijen hebben die exclusief voor hen telen. Zij hebben er recentelijk zelfs een drukkerij opgezet die het folie kan drukken waarin de rozen worden verpakt. Veel kleine kwekers in de Bollenstreek leggen het tegen die mondialisering af.
Een nieuwe ontwikkeling waarmee de veiling van Flora Holland te maken krijgt is de digitalisering van de veiling. Bloemen kunnen door kwekers zo worden beschreven en gefotografeerd dat kopers via het internet hun keuze kunnen maken. Het betekent dat de directe, fysieke veiling op termijn aan belang zal afnemen. Bloemen kunnen dan rechtstreeks van kweker naar afnemer worden vervoerd. Dat scheelt in transportkosten en levert voordelen op zowel voor de kwaliteit van de bloemen als voor het milieu. Vanzelfsprekend betekent het verlies van banen.
Tijdens de wandeling door de veiling liep ik op met Amerikanen, Finnen, Engelsen en een delegatie van bloemenkwekers uit Tanzania. Met verbazing volgen we de verrichtingen op de werkvloer; het tempo waarmee de karretjes rijden is zo hoog als mogelijk. De rijders wisselen geen woorden met elkaar; het tempo is zo hoog dat daarvoor ook geen tijd en ruimte is. Wanneer ik naar de uitgang wandel, zie ik op de werkvloer een jongen die fotografeert, Lempa Sylvester is dertig jaar en werkt al tien jaar op de veiling; hij geeft instructies over verkeersregels op de werkvloer. Hij erkent dat het een wonder is dat er niet continue botsingen zijn. “Er gebeuren wel veel bijna ongelukken gebeuren”, verklaart hij. “En op het middengebied gaat heus wel eens iets mis maar al bij al valt het mee. Iedereen houdt zich toch aan verkeersregels.

Halverwege de dag arriveer ik met de bus op Schiphol; met mijn rugzak op en wandelschoenen val ik niet echt uit de toom, zoals bij de bloemenveiling. Maar wat te doen? Wie aan te spreken? Wat heb ik hier te zoeken? Werk. Dat is het idee. Laat ik doen alsof ik werk zoek; Schiphol is een banenmotor, een mainport zoals het deftig heet. Er zijn 60.000 mensen aan het werk op Schiphol bij ruim 500 verschillende bedrijven. Als er ergens werk te vinden is, moet het hier zijn. Immers, je hoort toch iedere dag… voor wie werken wil, is er werk genoeg. ’s Nachts koffers lossen, vliegtuigen bevoorraden, schoonmaken, baliewerkzaamheden, horeca… van alles moet er te doen zijn, veronderstel ik.
Waar te beginnen? In de vertrekhal is geen uitzendbureau te vinden. Buiten de hal zie ik twee mannen met een rij kofferwagentjes zeulen; ze hebben een geel lichtgevend hesje aan. Ik spreek hen aan. “Weten jullie of er hier werk te vinden is,” vraag ik. Het antwoord is verrassend. “Werk zat, maar je kunt er nooit van leven.” Ze wijzen me naar een kantoorgebouw, een eind verderop.
Door de regen en met koude wind in et gezicht baan ik me een weg door een wereld waar voetgangers niet geacht worden te bestaan.
Er zijn filialen van alle bekende uitzendbureaus te vinden; ik heb de meeste daarvan bezocht. Werk? Een baan? Perspectief? Nee. Wie nu wil werken heeft op Schiphol niets te zoeken. Slechts een keer trof ik een consulent die een parttime in de aanbieding had. Een baan van 24 tot 32 uur voor het afhandelen van klachten en het te woord staan klanten. Het loon bedraagt € 9, 27 per uur. Bij mijn vraag of ik niet veertig uur zou kunnen werken, bleek dat niet wenselijk. “Het is eenvoudig werk maar de stress is enorm hoog. Uit ervaring weten we dat als je dit veertig uur doet, dat dan de kans groot is dat je na verloop van tijd in de ziektewet komt,” aldus de consulent. Dat je van een parttime baan niet kunt leven, erkende hij, vanzelfsprekend. Meer dan zes, zeven honderd euro in de maand kun je niet verdienen….

Bij twee uitzendbureaus werd me uitgelegd dat er in de zomermaanden natuurlijk wel extra volk nodig is. In februari beginnen zij daarom al met het werven van tijdelijk en flexibel personeel. Je moet permanent beschikbaar zijn, en in de buurt wonen; de beloning ligt nauwelijks boven het minimum loon. Wie geluk heeft kan na een zomerperiode door naar een vaste betrekking bij de NV Schiphol. De verdiensten worden dan snel hoger; de sociale zekerheid navenant.

Al bij al een verdrietig resultaat. Ook op Schiphol is het crisis; het werk ligt niet voor het oprapen. Als je al geluk hebt om een eenvoudige baan te vinden, is die zo zwaar dat je maar een deel van de week mag werken. Een volwaardig bestaan kun je er niet aan ontlenen.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Van Leiden en Last…. (eerste deel)

Leiden.- Van alle plaatsen, van alle dorpen en steden die ik op mijn voettocht tegenkwam was Leiden de meest rare, meest vreemde en meest verontrustende omgeving. Waarom? Omdat ik nergens zoveel agressie, wanorde en chaos tegenkwam als juist hier: Studenten op onverlichte fietsen al dan niet in jacket laten me schreeuwend weten dat voor hen geen regels gelden, noch in het verkeer, noch in omgangsvormen. Deze types zetten de toon in de stad; het gevolg: schreeuwende ouders met brullende kinderen; overgewicht, slecht gekleed; scheurend op scooters; onbesuisde automobilisten al dan niet met een petje op het hoofd, de auto’s al dan niet gepimpt, al dan niet geleased…. al bij al een permanent gewelddadige chaos in een voornaam kader met grachtjes en panden van de vereniging Hendrik de Keyser…. mijn advies aan een toevallige vreemdeling te voet… Ga desnoods naar Timboektoe maar vermijdt Leiden!
De wandeling naar Leiden startte ik in den Haag, aan de andere kant van de trekvaart ter hoogte van Laak Noord, het Molenkwartier. Die andere kant heet Voorburg, hemelsbreed een paar honderd meter van het voormalige moerasgebied waarin het Laakkwartier werd gebouwd aan het begin van de vorige eeuw. Voorburg is ouder en voornamer; ik passeer luxe winkels, en mooi park met een groots smeedijzeren hek, en herenhuizen alom. Schoolkinderen dragen merkkleding die niet bij Zeeman werd gekocht. Een mevrouw, kniehoge suèdelaarzen, groene bodywarmer, zonnebril in het haar, brengt wijnflessen naar de glasbak met een Volvo stationwagen; het lijkt alsof ze uit een pagina stapt van het tijdschrift Buitenleven.
Via Voorburg naderde ik Leidschendam. Bij een kruispunt ontdekte ik op een straatlantaarn beveiligingscamera’s die met pinnen werden afgeschermd. Waarom, waarvoor van die rare camera’s? Bij nadere inspectie ontdekte ik een kantoorgebouw met een vijver als een slotgracht er om heen en beveiligd met zwarte hoge hekken. Bij een zijingang zag ik mensen binnen en buiten gaan; ik sprak een bewapende beveiliger aan, een Fransman, die me uitlegde dat hier het Libanon tribunaal was gevestigd. Dat tribunaal werd in het leven geroepen om de moordaanslag op de Libanese president te onderzoeken. Er werken mensen uit alle windstreken, al dan niet verbonden aan de Verenigde Naties Het Libanon tribunaal hoort bij de rol van den Haag als centrum van het internationale recht. De beveiliging hoort er bij en is blijkbaar noodzakelijk.
Terwijl ik verder wandel, richting Leidschendam en Voorschoten, bedenk ik me dat het toch vreemd is dat in Nederland eigenlijk nauwelijks bekend is wat de betekenis is van den Haag in het internationaal recht. Misschien kennen mensen het Vredespaleis maar wie weet wat daar gebeurt? Wie kent het Internationaal Hof van Justitie? Waarom is het Joegoslavië tribunaal in Nederland gevestigd?

De wandeling voert over een fietspad wat ligt op de voormalige baan van de ‘blauwe tram’. Die verbond den Haag met Leiden. Nu is het hele gebied volgebouwd en zijn de verschillende plaatsen niet meer te onderscheiden. Annie van Eeden, weduwe en 79 jaar, herinnert zich nog de tijd dat tuinders en boeren in Voorschoten woonden en werkten. Als kind ging ze met haar moeder aan de hand naar de boerderijen kijken. “Dan lagen de zeugen met de biggetjes in de modder en het grootste plezier was dan om in je handen te klappen en dan de biggetjes te zien weghollen. Dat is nu allemaal weg, net als de Blauwe Tram. Men staat liever in de file.” Annie heeft geen computer; het internet is voor haar een vreemde, onbekende wereld. Ze heeft er geen behoefte aan; ze zwemt een paar keer per week veertig baantjes in het zwembad, speelt orgel en zingt in het kerkkoor. Tot haar verdriet is de Johanneskerk gesloten; dat vond ze een fijne parochie. Het was een hechte gemeenschap, vertelt ze, je voelde je thuis en verbonden. Maar ja, die basis is weg. We kregen een priester die als onderwijzer was veroordeelt voor kindermisbruik. Ja, de kerk heeft veel kapot gemaakt.”
In Leiden vind ik onderdak in een pension. De volgende ochtend, bij het ontbijt tref ik vier Italiaanse bouwvakkers aan tafel. Zij zijn aan het werk bij een mevrouw uit hun Italiaanse dorp die in Nederland werkt bij een internationale instelling. De Italiaanse dame kon in Leiden geen vakbekwame bouwvakkers vinden. De Italianen begrijpen niet dat zoiets kan, een bouwvakkers te vinden. Maar zij zijn blij met het werk, vertellen ze. “We verdienen goed, onze reis wordt vergoed en we hebben twee mooie weken.”
(wordt vervolgd)

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Over de voettocht, de visser en het onrecht.

Mijn wandelingen door Nederland hebben intussen meer dan 165 langere en kortere verhalen opgeleverd; ik heb nog drie maanden te gaan, door het Westland en over de Zuid Hollandse en Zeeuwse eilanden. Maar naast mijn wandelingen op donderdag en vrijdag, ga ik de komende periode terug naar een aantal plaatsen om verhalen uit te diepen en er gevolg aan te geven.

De voorbije weken was ik daarom met Jack Oostrum bij Damen Shipyards in Gorinchem; we wilden van alles weten over het grootste en meest succesvolle scheepsbouwbedrijf van Nederland… over de relatie met het onderwijs, de arbeidsomstandigheden, de verhouding met en tot de vele werven van het bedrijf in de rest van de wereld; de toekomst van de maakindustrie in Nederland, enzovoort. En we spraken over de grote onderlaag van de bevolking die geen deel heeft aan internationale economie en heel terecht de vraag stelt: En ik dan? Wat kan ik doen?

Deze week was ik bij de familie Klop, riviervissers aan de Merwede en dat al meer dan vierhonderd jaar. Ik was er samen met Tweede Kamerlid Lutz Jacobi, fractievoorzitter Niek Verkaik en oud wethouder Teun Sluimer van de PvdA Hardinxveld-Giessendam. Dorette Corbey, van de adviesraad voor Wetenschap & Technologie, moest zich op het allerlaatste moment verontschuldigen.

De familie Klop heeft in Hardinxveld- Giessendam een ambachtelijk visserijbedrijf met een geschiedenis en een traditie van ruim vierhonderd jaar. Zij vissen met fuiken en kleine boten op de rivieren en binnenwateren in en om de Merwede en Biesbosch. Met een bewonderenswaardige moed zetten zij zich in voor verbetering van het riviermilieu en de rivierbodem. Ondanks nadrukkelijke tegenwerking van de overheid doen zij hun best om het hoofd boven water te houden.

Wat is hier de kwestie? In de rivierbodem zit, zoals overal ter wereld, veel gif, zoals dioxine. Dat gif komt terecht in de voedselketen. Het gaat om uiterst kleine hoeveelheden gif, maar toch… het is een groot probleem. Verantwoordelijk voor het gif zijn de lozingen van industriële, farmaceutische en chemische bedrijven langs de rivieren.

De voorbije maanden is een vangstverbod ingesteld voor paling en wolhandkrab. De reden is dat minimale hoeveelheden dioxine in paling en wolhandkrab zijn vastgesteld. De Chinese wolhandkrab is een exoot die zich in de zuidwestelijke delta heeft ontwikkeld als een plaag die dijken en pijlers (oa. Van de Hogesnelheidslijn) ondermijnt. Een vrouwelijke wolhandkrab krijgt 100.000 nakomelingen.

Anders dan bij paling zit het minimale gif bij de wolhandkrab in het maag-darm kanaal. Wanneer de krab een poosje in schoon water wordt gehouden, spoelt dat maag-darm-kanaal schoon en is de krab vrij van dioxine. Toch heeft het kabinet op 1 april 2011 een algeheel vangstverbod op alle grote rivieren, tot aan Hoek van Holland toe, afgekondigd voor paling en de wolhandkrab. Het visserijbedrijf van de familie Klop kan zo geen kant op, en dat geldt voor alle riviervissers in Nederland. Wat er hier bij komt is dat de overheid al meer dan twintig jaar de familie Klop dwars zit. Visrechten die al decennia (sommige rechten dateren zelfs uit de Tachtigjarige oorlog) in het bezit zijn van de familie…

Via een WOB procedure van vele jaren blijkt dat een ambtenaar van het ministerie van voorheen Landbouw en Visserij met een dubbele agenda heeft gewerkt. Henk Emregts is de verantwoordelijk ambtenaar; hij is een actief sportvisser en binnen de sportvisserij Zuidwest Nederland verantwoordelijk voor vergunningen en controle. Tegelijk was hij er als ambtenaar van het ministerie verantwoordelijk voor dat de vergunningen van de familie Klop werden afgenomen en in handen werd gegeven van de sportvisserij…. Deze situatie duurt al ruim negentien jaar… het is David tegen Goltiath.

De twee miljoen sportvissers hebben zo hun belangen en stromannen, ook in de media. Het Vara programma Zembla werd door de sportvisserij gebruikt om aan te tonen dat een vangstverbod op paling noodzakelijk was vanuit het oogpunt van volksgezondheid. In tegenstelling tot beroepsvissers mogen sportvissers wel op paling blijven vissen, zolang zij de paling maar gelijk terug zetten.

Een andere ambtenaar van het ministerie heeft vader Ruub Klop toegesnauwd: “Al kost het ons tien jaar, maar we maken jullie kapot.”

Die uitspraak is onaanvaardbaar; zij ondermijnt het vertrouwen in democratie, in rechtvaardigheid. Niet alleen de familie Klop en hun prachtige traditie wordt daarmee onrecht aan gedaan maar ook de gemeenschap, niet meer, niet minder.

Dat laten we niet gebeuren, hebben Lutz, Niek, Teun en ik na afloop van ons bezoek tegen elkaar gezegd. We gaan de strijd aan, stap voor stap..

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Haagse fragmenten (deel vijf)

’s Middags keer ik alleen terug naar dezelfde wijk, die eigenlijk heel klein is en overzichtelijk. Ik kom een groepje jongens tegen, in leeftijd vaierend van 13 tot 16 jaar en hen spreek hen aan, benieuwd als ik ben naar hun ervaringen op school. Ze lachen zoals als jongens van die leeftijd lachen, op vrijdagmiddag na een lange schoolweek. Ja, we zitten allemaal op de praktijkschool vertellen ze, en ja een verstandig woord valt niet te verwachten. De kaartje van mijn voettocht met daarop de landkaart van Nederland bekijken ze intensief en verscheuren hem, lachend en uitdagend… het is vrijdagmiddag, tijd om te keten.
In de praktijkschool tref ik Peter Joris (58 jaar) die diezelfde jongens net nog les gaf. Hij leert hen fietsenmaken, zo goed en zo kwaad als het gaat. Wanneer ze klaar zijn met de opleiding krijgen ze een diploma van assistent fietsenmaker. Maar Peter leert hen nog meer dan alleen fietsenmaken, op tijd op school komen en netjes werken volgens opdrachten. Dit weekeinde gaan ze mee zeevissen. Zeevissen, vraag ik verrast. Ja, legt Peter uit. De jongens krijgen niet altijd van thuis niet mee wat ze werken is en wat vrije tijd. Ze zijn gewend om op straat te hangen; zeevissen is leuk, het is een hobby, die je naast het werk kunt beoefenen. Dat zijn ervaringen die deze jongens niet kennen, zoiets als een hobby. Dus neem ik ze mee op mijn hobby, zeevissen.

Peter laat me de school zien, die open is en gericht is op de wijk. Kinderen krijgen hier verder een opleiding in verschillende richtingen: techniek en bouw; archief en reporductietechnieken; verzorging, receptie, horeca en het winkelbedrijf. Het gaat steeds om het aanleren van het allereenvoudigste werk; werk waarvoor in de samenleving nauwelijks aandacht en waardering is maar wat tegelijk zo verschrikkelijk noodzakelijk is, niet alleen voor de kinderen maar voor de samenleving als geheel, bedenk ik, wanneer ik verder wandel, de wijk in.
Uiteindelijk kom ik terecht achter een huizenblok en ontdek de prachtigste sportvoorzieingen, weliswaar achter hoge hekken maar toch…er is geen plaats in Zeeland waar je zoiets in een wijk zult aantreffen: een atletiekbaan, een voetbalveld, een tennisbaan.. alles waarvan je alleen maar kunt dromen. Het zijn de sporthelden, Johan Cruijff, Richard Kraijcek en de jonge international Èljero Elia, die uit het Molenkwartier komt, die deze voorzieningen realiseerden.
Op het sportcomplex spelen tientallen kinderen en zitten moeders oplettend aan de kant; enkele zijn betrokken bij de organisatie van activiteiten. Ik tref er Yassine (23 jaar) en Abdel (26 jaar) beiden student Maatschappelijk Werk & Dienstverlening aan de Haagse Hogeschool en vrijwilligers op een ander maar gelijkaardig sportcomplex in een van de Haagse wijken, het Transvaalkwartier. De jongens hebben in den haag een fijne jeugd gehad, vertellen ze. Beiden hebben via een omweg hun opleiding gevonden en het HBO niveau bereikt; Abdel is bijna klaar; Yassine moet nog jaartje langer doorleren. Ze hebben plezier in het vrijwilligers werk met de kinderen uit deze buurt. Velen hebben het moeilijk, worden makkelijk buiten gesloten en de thuis situatie, weten ze maar al te goed, is van grote invloed op de ontwikkeling van de kinderen. Beide jongens realiseren zich dat het vinden van werk niet makkelijk is; heel misschien gaan ze nog verder leren, aan de universiteit. Wie weet, kansen genoeg…
Ik wandel verder door Laak Noord of de Molenwijk, langs de trekvaart. Leo, in een krakkemikkig autootje stopt. Hij veronderstelt dat ik verdwaald ben. “Stap maar in,” zegt hij, “ik moet toch naar het centrum.”
Zonder aarzelen stap ik in het autootje en ontdek dat Leo slechts een been heeft en met een ijzeren stang aan het stuur de rem bedient. Hij heeft het, zegt hij, terwijl hij met flinke vaart en handigheid zijn autootje door de wijk laveert, erg naar zijn zin in de Molenwijk. De ronde flat waarin hij woont ligt centraal in de wijk en het is daar rustig wonen. Hij heeft een boekhoudkundige opleiding achter de rug maar werk is moeilijk te vinden. Sinds zijn 27 ste jaar zit hij eigenlijk al thuis; nu is hij dertig jaar verder en de kans dat hij nog iets kan vinden… ach, nee… die illusie heeft hij lang geleden opgegeven. Verder gaat het goed; eigenlijk wel lekker, zegt hij. Aan de rand van de wijk, ter hoogte van de Rijswijkseweg stap ik uit en zwaai hem na. Ik neem de tram naar Hollands Spoor en reis vandaar verder, per tram naar Delft en zo verder…


From Haagse fragmenten (vier en vijf), posted by Jan Schuurman Hess on 10/24/2012 (13 items)

Generated by Facebook Photo Fetcher 2


Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Haagse fragmenten (deel vier)

Samen met Monika Sie Dhian Ho, directeur van de Wiardi Beckman Stichting, het wetenschappelijk bureau voor de sociaal-democratie, bezoek ik op vrijdagochtend de Molenwijk in het Laakwartier. Het Laakkwartier is gebouwd in een voormalig moerasgebied tussen Voorburg, Rijswijk en den Haag; er wonen bijna veertigduizend veelal arme mensen in een gebied van vier en een halve vierkante kilomter. Ter vergelijking, mijn vertrek en eindpunt van de voettocht, het grondgebied van de Heerlijkheid Kats, bedraagt ook 4,5 km2 en hier wonen slechts 500 mensen, fazanten, hazen, een groepjereeën, enkele honderden koeien en schapen en vanaf het strandje buiten het dorp kun je, als je geluk hebt, een zeehond zien duiken in de stroom.
In de Molenwijk, Laak Noord, hebben we een afspraak met Jaap Westbroek, in de coöperratie Eigenwijs. Jaap Westbroek heeft een officieel kaartje en daarop staat zijn functie: wijkregisseur Laakkwartier maar dat zegt eigenlijk niet genoeg. Jaap is oud rector van de Esloo scholengroep in den Haag en voor alles een bezielende man die gelooft in de mogelijkheden voor en in een van de armste en meest dichtbevolkte wijken van den Haag.
In een voormalig schoolgebouw ontwikkelt hij samen met anderen stap voor stap een wijkcentrum, op basis van ideëen over een eenvoudige lokale economie. De kleine lokalen worden als ruimten en ateliers verhuurd aan wijkbewoners die, al dan niet met behoud van een uitkering, een bestaan als zelfstandig ondernemer opbouwen.
“Hier, in deze wijk, groeien kinderen op in families die generaties werkloos zijn en in armoede leven,” legt Jaap uit. “Vanaf 2009 heeft de gemeente geprobeerd om een integrale aanpak voor de wijk te ontwikkelen. Er was aandacht voor een gecombineerde aanpak voor zorg, onderwijs en veiligheid maar alle betrokken organisaties hielden vast aan de eigen codes en bewaakten vooral de eigen rol. Dat stond steeds voor op en daarmee liep die opzet ook vast.”
Op allerlei manieren, en met veel overheidsgeld is in het verleden geprobeerd het leven van de mensen in de wijk te verbeteren maar subsidiestromen zorgden ook voor allerlei mensen en organisaties die op die fondsen afkwamen maar geen werkelijke bijdrage leverden aan het welzijn en welbevinden in Laak Noord.
Nu, zonder veel subsidie, probeert Jaap Westbroeksinds begin dit jaar in een voormalig schoolgebouw de wijk een nieuwe impuls te geven. In het voormalig gymnastieklokaal is een podium gebouwd door de leerlingen van de praktijkschool, een eindje verderop in de Molenwijk. Lokalen op de eerste verdieping worden verhuurd aan beginnende ondernemers of aspirant-ondernemers uit de wijk, die zoveel als mogelijk uit de buurt opdrachten ontvangen en ter plaatse uitvoeren. Sedi, een gevluchte moeder uit Iran, heeft een van de lokalen ingericht als atelier en werkt als beeldend kunstenares verschillende betaalde opdrachten uit voor het wijkbeheer.

In de benedenverdieping van het schoolgebouw is Babette Rijsenbrij aan het schilderen in een van de grotere lokalen; de ruimte wordt geschikt gemaakt zodat een vrouwengroep uit de wijk weer onderdak krijgt, en andere activiteiten kunnen worden ontwikkeld. Aan de achterzijde van het wijkgebouw in ontwikkeling, op het voormalige schooplein, is een grote moestuin. Daar wordt door een boer groente gekweekt die weer in de wijk wordt verkocht. Jaap Westbroek vertelt dat ook op andere locaties in de wijk zal worden geboerd; op die manier wordt de economie van het Molenkwartier stapje voor stapje versterkt en verbeterd.
Het zijn ogenschijnlijk kleine initiatieven maar zoals elders is ook hier het doel het versterken van de gemeenschap en onderlinge binding. De identiteit van de wijk wordt versterkt; niet voor niets liet Jaap Westbroek een eigen vlag maken voor Laak Noord; daarin zijn alle kleuren van de verschillenden nationaliteiten die je in de wijk tegenkomt, verwerkt. Die veelkleurigheid van de bevolking, al die verschillende achtergronden ziet de wijkregisseur als het grote kapitaal van de wijk. “Het gaat er om al die verborgen achtergronden met elkaar in verband te brengen,” vertelt Jaap, terwijl we door het lege schoogebouw lopen, “je zult zien dat in de toekomst dit de waarde en kracht wordt van laak Noord. Hoewel de problemen groot zijn, liggen hier enorme mogelijkheden en kansen.”
Tegen het middaguur nemen we afscheid en gaan Monika en ik een boterhammetje eten. We bespreken onderwijl het boek wat ik naar aaleiding van de voettocht zal schrijven. De reeks van verslagen op deze site vormen de basis voor een aantal verhalen waarvan de thema’s voor het oprapen liggen. Ik zal aan die verschillende verhalen ook praktische voorstellen en acties koppelen, beloofd is beloofd.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Haagse fragmenten (deel drie)

III.
Op de boekenmarkt van het Plein kocht ik voor een euro een klein boekje van de schrijver A. Alberts (1911- 1995, P.C. Hooftprijs, C. Huygensprijs.) : ‘Maar geel en glanzend blijft het goud’. In dat boekje legt Alberts uit dat iedere ambtenaar wil promoveren en dat de meest eenvoudige manier om dat te bereiken is om een ondergeschikte aan te nemen. Hierdoor neemt het aantal ambtenaren snel toe en wordt een grotere behuizing noodzakelijk. Politieke keuzes of opvattingen van de minister doen er in het geheel niet toe en hebben ook geen enkele invloed op de besluitvorming.
Wie door het regeringscentrum van den Haag wandelt en de nieuwgebouwde of in aanbouw zijnde ministeries ziet wordt overweldigd door het volume, de onaantastbaarheid en hoogmoed van de verschillende departementen. Het geheel vormt een wereld waarin menselijkheid en humaniteit niet worden geduld. De stem van A.Alberts, sober en eenvoudig, biedt hier zowel een verklaring als een tegenwicht.

Op weg naar het Centraal Station, het voormalige Staatsspoor, en net voorbij het ministerie van voor Infrastructuur en Milieu (voorheen Volkshuisvesting) staat een bloemenkiosk, “Henkie’s Hoekje, voor betaalbare romantiek”. Henkie is Henk Batelaan, zestig jaar oud. Als jongen ging hij met zijn vader in den Haag de deuren langs om bloemen te verkopen en al meer dan 55 jaar heeft de familie Batelaan een bloemenkraam voor het voormalige Staatsspoor.
In verband met werkzaamheden op het Koningin Julianaplein voor het Centraal Station is Henkie’s Hoekje verplaatst naar de zijkant. “Ik heb niks als last van de overheid,” zegt Henk, terwijl hij snel en handig van twee bossen rozen een bos maakt en inpakt. “Ze weten dat ik voor het station sta maar dat lijkt niet te tellen. Op een ochtend kwam ik aan… hadden ze recht voor mijn kraam een container gezet. De klep van de kraam kon niet eens meer open. Ik heb hier een ambtenaar gehad die heeft staan schreeuwen: we maken je kapot. Je kan kiezen of delen; je kan slikken of stikken. Echt waar. Zo gaat dat. Mensen die het zagen begrepen niet dat ik zo rustig bleef en me kon beheersen. Maar dat moest; als ik had terug geroepen was ik de sigaar geweest. Die ambtenaar wil me hier weg; ik pas niet in het straatbeeld. Maar ik ga niet weg. Deze plek is meer dan een bloemenkraam; ik ben hier gebonden. Mijn vader en moeder stonden al in de kraam; mijn vader is in 1990 overleden. Hij zou niet weten wat hij ziet.”

Henk Batelaan heeft een wethouder van den Haag aangesproken en zijn zaak uitgelegd. Daardoor wordt hij geduld. “Laten ze me een plek geven op het plein; dan laat ik de mooiste kraam ontwerpen die er op de wereld staat,” zegt hij strijdvaardig terwijl hij voor twintig rode rozen, drie en een halve euro afrekent. “Ik zorg voor de mooiste kraam van de wereld en dan ben ik eindelijk beschermd tegen de kou. Weet je, dit is meer dan rozen verkopen. Het is een leven en een geschiedenis van mijn familie. Ik heb ook een sociale functie, fietsen repareren, de weg wijzen, verhalen aanhoren… dat hoort er allemaal bij. Elke ochtend om vier uur sta ik op en ga bloemen halen op de veiling; om acht uur ’s avonds ben ik pas weer thuis. Dat doe je niet als je het alleen maar om geld gaat.”

“ Weet je, nu is het rustig weer, maar als het koud wordt en waait, met al die idiote torens hier, dan ben je kwetsbaar. Vorig jaar waaide de klep van de kraam. Dat moet gelijk worden k gerepareerd. Kom ik de volgende dag is de hele kraam vernield. Vandalisme. Ben ik op twee dagen duizend euro lichter. Weet je hoeveel rozen je moet verkopen voor je duizend euro hebt terug verdiend?”

Wanneer hij de bos rozen overhandigt aan zijn klant, komt een vriendelijk glimlachende Japanse mevrouw naar hem toe. Ze heeft een plattegrond in haar hand en vraagt hem in het Engels waar ze het standbeeld van Queen Elisabeth kan vinden. “Queen Elisabeth hebben we hier niet. You mean Wilhelmina,” zegt Henkie. “Nee, nee”, houdt de Japanse vol. “Queen Elisabeth.” Henk werpt een blik op haar kaartje en schudt het hoofd. “This is Holland. No Queen Elisabeth.” “Is this Holland,” vraagt de dame vertwijfeld. “Is this Holland?”

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Haagse fragmenten (deel twee)

II.
De bezuinigingen op de cultuurbegroting die het kabinet Rutte Verhagen realiseerde, hebben ook het muziekleven getroffen. Orkesten fuseren, krimpen of stoppen. Veel musici zullen nieuwe wegen moeten in slaan. In den Haag is het oudste conservatorium van het land gevestigd, het Koninklijk Conservatorium. Monika Sie Dhian Ho, directeur van de Wiardi Beckman Stichting vertelde me dat haar zusje, Ilona, docente is aan het conservatorium en werkt aan een bijzonder plan; ze wil muziekstudenten een plaats en verbondenheid geven in Haagse wijken.
Het conservatorium ligt vlakbij de Utrechtse Baan, de snelweg die toegang geeft tot het centrum van den Haag. In de directe omgeving is het een lawaai van jewelste; de omgeving wordt aan de ene kant gedomineerd door reusachtige hoge gebouwen en aan de andere kant door een wijk die na de oorlog werd herbouwd. Het gebouw van het koninklijk conservatorium zelf houdt het midden tussen een fabriek, een kantoor en een donkere bunker; desondanks is het voor alles een huis van muziek.
In de kantine treffen studenten uit verschillende landen elkaar. Aan een tafel naast me spreken twee jongens met elkaar in gebrekkig Engels. Maar het gebrabbel vormt geen hindernis omdat daaronder het vertrouwen en de vreugde ligt, dat zij elkaar in de universele taal van muziek intens en volledig kunnen verstaan.
In deze kantine heb ik een afspraak met violiste en viooldocente Ilona Sie Dhian Ho. Op het afgesproken moment komt ze een trap af, viool in de koffer onder de arm. “Weet je,” zegt ze wanneer we thee en koffie drinken, “wanneer ik les geef en studenten zo prachtig hoor spelen en weet dat buiten mensen lopen die dat misschien wel nooit horen… dan vind ik dat zo jammer. Muziek kan voor ieder mens een enorme waarde in het leven betekenen.”
Klassieke muziek speelt in het leven van de meeste mensen geen of een bescheiden rol. “Dat is zo jammer,”zegt Ilona, “we zouden eigenlijk naar een situatie moeten gaan waarin het mogelijk en vanzelfsprekend is om in wijken en dorpen bij de grote gebeurtenissen van het leven, geboorte, huwelijk, overlijden, een speciaal muziekstuk te laten schrijven door de musici die in die wijk of in dat dorp wonen. Musici die bekend zijn in de gemeenschap waar ze leven omdat ze er wekelijks spelen of betrokken zijn bij de buurtvereniging, of een koor begeleiden.”
“Muziek vraagt aandacht en geduld, en onze tijd heeft dat zo zeer nodig. Je kunt het leren om geconcentreerd te luisteren maar je moet er een beetje moeite voor doen. In onze tijd gaat alle aandacht, zo lijkt het, naar de sport. En iedereen spreekt over vrijheid maar wat betekent dat? Als niet weet wat je mist, kun je toch ook niet kiezen?”
Ilona werkt met de steun van het conservatorium aan een plan om muziek een nieuwe plaats in de gemeenschap te geven. Het idee is dat studenten zich welbewust in een wijk gaan vestigen. Ze zullen zich in de wijk bekend maken en ‘bondgenoten’zoeken. Het idee is dat de bewoners van de wijk zo vertrouwd raken met hun ‘lokale musici’ dat zij een beroep op elkaar gaan doen. Ilona Sie Dhian Ho: “Het zou toch gewldig zijn wanneer mensen een wiegeliedje bestellen om de geboorte van een kind te vieren, of een requiem bij een overlijden. Muziek van de muzikanten die in de buurt wonen en bekend zijn; muziek voor de eigen gemeenschap. Dat is het uiteindelijk plan. Ik hoop dat muziek weer onderdeel wordt van het gewone leven van de mensen.”
Het duurt nog even voor het plan volledig zakelijk en onderwijskundig is uitgewerkt en kan worden uitgevoerd maar de eerste, beslissende stappen zijn reeds gezet. Het gaat zeker lukken, zeg ik wanneer we afscheid nemen; de tijd is er rijp voor.
Ik wandel langs het station terug naar het centrum. Op het plein voor het gebouw van de Tweede Kamer is een tweedehands boekenmarkt. Bepakt met een rugzak moet ik me beperken, maar ik kan het niet laten… ik koop twee boeken van A.Alberts en een bundel met opstellen van Abel Herzberg. De boekjes van Alberts kun je in een reguliere boekwinkel al niet meer vinden; het werk van Abel Herzberg evenmin. Zij behoren de kleine groep van schrijvers die ik altijd nabij heb.
Bij de Passage, een deftige, overdekte winkelgalerij uit 1895, word ik aan gesproken door een jongeman in een rood jack, met een pet op. Hij heet Mike en probeert me een voordelig abonnement van het NRC aan te prijzen. Ik ben benieuwd naar zijn achtergrond. Is dit zijn reguliere baan, vraag ik. Het blijkt niet het geval. Mike heeft zijn studie rechtsfilosofie aan de universiteit van Amsterdam afgerond en zou graag een volgende studie opnemen. “Ik zou graag willen gaan lesgeven,” vertelt Mike, “maar ik weet nog niet goed wat en waar.”Misschien maatschappijleer op een middelbare school, of in het Hoger Beroeps Onderwijs. Dus, ik moet nog een lerarenopleiding volgen, of zoiets.”
Ik raad hem aan zich goed te informeren waar en wat te doen; er zijn niet veel jongens die les wilen geven, zeker niet wanneer ze hoog zijn opgeleid. Eigenlijk zou hij eens met een oude, ervaren leraar moeten praten voor hij een keuze of een richting bepaalt, denk ik. Zijn die mogelijkheden er, in Amsterdam?
In de Passaga is een beroemde pennenwinkel gevestigd, de firma Akkerman. Ik heb daar lang geleden een vulpen gebracht ter reparatie en en ben benieuwd of ie klaar is. Dat blijkt het geval, Sandra en Henny helpen me voortvarend. Ze vullen mijn beide pennen en zijn benieuwd naar de verhalen van mijn voettocht. “Waarom gaat U niet de politiek in, in plaats van die pakkenmannen,” vragen ze. Ik schrik van die opmerking; daarmee ben ik niet bezig. Mijn voettocht is niet bedoeld als een persoonlijke campagne maar als een onderzoek: onder de radar van de media door, stap voor stap, gestaag vooruit… alle stukjes samen vormen een mozaïek, een verhaal over de staat van de samenleving en de verhouding daarvan tot de sociaal democratie.
Vreemd genoeg had ik er van tevoren niet aan gedacht om even over het Binnenhof te lopen. Maar na de opmerking van Sandra en Henny was ik benieuwd om te bezien of ik als toevallige passant, iets van het politieke leven zou kunnen ontdekken. En ja, dan zie je het tafereel, bekend van televisie. Er staan hekken opgesteld voor een deel van het Tweede Kamer en voor die hekken staat een ploegje journalisten. Ik spreek een jongeman, gekleed in een wat sjofel zwart kostuum, aan en vraag hem naar de laatste ontwikkelingen. “Radiostilte.” zegt de jonge journalist van het Algemeen Dagblad, “maar we weten dat het bijna afgelopen moet zijn, dus ja.. je kan niet weten. Misschien komen ze naar buiten. Ik wacht een kwartiertje. Voor het zelfde geld verdwijnen ze binnedoor.”
De AD journalist wijst op de kamer op de eerste verdieping waar vitrages hangen. Daar wordt onderhandeld door Mark Rutte, Stef Blok, Diederik Samsom en Jeroen Dijsselbloem. De onderhandelaars komen niet naar buiten; juist niet op deze middag en avond. Ik maak een klein berichtje voor Diederik en zend dat even later via twitter het wereldwijde web op.
Na een paar minuten schuift iemand de vitrage even op zij.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Haagse fragmenten (deel een).

Haagse fragmenten.

Den Haag.- Niet langer de voorspoed en het welzijn van het individu is kenmerkend voor de wijze waarop mensen met elkaar om (willen) gaan, maar het welbevinden van de gemeenschap in wijken en dorpen. Overal ben ik die ontwikkelingen tegen gekomen, ook weer in den Haag… aan de voet van de wolkenkrabbers, in de deftige Passage, in het koninklijk conservatorium en in het Laakkwartier… Een verslag in fragmenten van mijn ontmoetingen in den Haag….
Wie uit het Centraal Station komt in den Haag wordt onmiddellijk gekleineerd door de reusachtige ministeries die er de afgelopen jaren werden en worden gebouwd. Geen betere, geen grotere symbolen van hoogmoed in het openbaar bestuur dan de regeringswijk van den Haag. Ambtenaren en politici kijken neer op de samenleving; het ministerie van Binnelandse Zaken en Justitie is nog in aanbouw maar spant de kroon. Het gebouw lijkt te benadrukken dat geen enkel mens ooit van enige betekenis kan en zal zijn.
Gelukkig is er nog Henk’s Hoekie, voor betaalbare Romantiek, maar daarover straks.
Eerst liep ik de Koninklijke Bibliotheek binnen, de schatkamer van al hetgeen geschreven werd in het Nederlands. De Koninklijke Bibliotheek ligt in een onoverzichtelijke en onaangename hoek tussen het Centraal station, het ministerie van Buitenlandse Zaken en de Utrechtse Baan, de snelweg die auto’s toegang verschaft tot den Haag. De ingang van de biobliotheek is nauwelijks te vinden maar eens binnen, wordt de onoverzichtelijkheid alleen maar groter. Het Letterkundig Museum is niet te vinden. Ik zie wel een kleine winkel met kinderboeken waar een verkoopster zich omdraait zodra ik binnen kom. Zij lijkt ongenegen uitleg te geven over hoe en waar naar toe. Gelukkig vind ik mijn weg, en kom aan bij een balie van de Koninklijke Bibliotheek. Mijn moeder, die in den Haag geboren werd, heeft me altijd met veel liefde over het instituut verteld; ze was in de leeszaal vaak heel gelukkig, vertelde ze.
Achter de balie zitten een heer en een mevrouw die zo hun bezigheden hebben. Na verloop van tijd staat de man op, loopt op me toe en kijkt me zwijgend aan. Ik weet even niet wat ik zeggen moet. “Mag ik hier naar binnen,” vraag ik. De man wil wat antwoorden maar zijn blik wordt afgeleid; iemand passeert achter me. De man achter de baliewenst een collega veel sterkte. Vervolgens komt iemand uit de leeszaal die naar buiten gaat om te roken; er volgt met de man achter de balie overleg over de wijze waarop hij de bibliotheek kan verlaten en mag terug keren. Noodzakelijke formaliteiten worden door de heer achter de balie weg gewuifd; de roker is tevreden.

“U kunt zich laten registrerenaan de balie achter U, daar; voor een jaarkaart, ”zegt de man terwijl hij de roker na staart. Ik leg uit dat ik alleen maar even wil rond kijken. “Ik woon in Kats, in Zeeland. Het gaat mij om een enkel bezoek; aan een jaarkaart heb ik niets.”
De man achter de balie trekt in een ogenblik en nauwelijks zichtbaar, zijn wenkbrauwen op. “Dat kan dus niet,”zegt hij minzaam glimlachend, “Dan kom je niet binnen.” Hij knikt en gaat weer zitten, achter zijn bureau. Ik denk aan Dave Saes, aan Jan Blik, aan Jean Wouters en aan Jaap, die intussen overleden is, net zoals mijn moeder. Ik loop naar buiten.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief