Een bijzondere ontmoeting

                                                                 Kats, 26 april 2011

Beste Allemaal,

Een wandeling langs een snelweg in fel zonlicht is een ervaring op zich: in auto’s en vrachtauto’s rijden mensen achter elkaar aan, snel, anoniem, onaantastbaar en met een gewelddadig geraas, een onneembare muur van geluid. Aan de overkant van de snelweg zie ik soms iemand staan. De weg is misschien vijftig meter breed, maar vormt een onoverbrugbare grens. Aan het begin van de avond vind ik onderdak in een hotel in Weert.

Na de laatste twee krentenbollen en een flesje water ga ik de stad in. Weert heb ik nooit eerder bezocht; de geschiedenis van de Noord-Limburgse stad is zo uitgebreid dat ik me een beetje schaam er niets van te weten, niets van te kennen. Aan de andere kant is dat misschien wel een voordeel, deze eerste avond. Laten we maar eens kijken.

Vanaf het station van Weert leidt een wat rommelige winkelstraat naar het oude, laatmiddeleeuwse centrum van de stad. Aan de markt staat een grote Sint Martinuskerk, met een reusachtig hoge toren. De zware eiken deuren staan op een kier; er weerklinkt het gezang van een groot koor. Ik ben benieuwd, en ga naar binnen. De katholieke kerk heeft gedurende eeuwen een bepalende en richtinggevende rol gespeeld in Limburg. De voorbije decennia heeft de ontkerkelijking een grote vlucht genomen en is de betekenis en de invloed van de kerken ogenschijnlijk afgenomen. Tegelijkertijd, de jongste jaren, is de betekenis van religie snel toegenomen en keert de katholieke kerk terug naar de kern van haar geloof.

In de prachtige kerk kom ik terecht in een dienst voor Witte Donderdag. Ik was me in het geheel niet bewust van Witte Donderdag… Uit de mis maak ik op dat op deze dag het Laatste Avondmaal van Jezus wordt herdacht. Ik neem een plaatsje in op de achterste bank in de kerk, en kan slecht zien wat de priesters voor in de kerk allemaal doen. In een boekje volg ik de teksten die zij spreken, oude teksten met een bezwerende kracht over schuld en vergeving. De muziek van orgel en koor is indringend en betoverend, na het lawaai van de snelweg. Ik ken de rituelen van de kerk niet; het zwaaien met het wierookvat, en de kleine processie van priesters en misdienaren door de kerk heb ik nog nooit eerder mee gemaakt. Het kruisbeeld is bedekt in een witte doek.

Zonder dat ik er erg in heb, blijkt de mis afgelopen te zijn. Ik wandel de straat weer op. Aan het marktplein liggen talrijke terrassen, waar honderden mensen genieten van de vroege warme avondzon. In het tegenover de kerk gelegen oude stadhuis is een dependance gevestigd van het Weerter museum, en een eindje verder op, aan hetzelfde marktplein, is een grote boekenwinkel. Daar vind ik op een speciale tafel een dik boek over de geschiedenis van Limburg, juist uitgegeven. Het kost bijna dertig euro. Ik durf het niet aan te schaffen, maar mooi is het wel.

Ik wandel terug naar het hotel, en halverwege de Langstraat zie en hoor ik een jongeman met een klein draaiorgeltje. Ik blijf staan en luister. De muziek is vrolijk en levendig. De jongen draait geconcentreerd, vol overgave aan het wiel, en bespeelt de verschillende registers met zijn linkerhand. Heel af en toe stopt iemand een muntje in een koperen bus, die met een ketting aan het orgeltje verbonden is. De orgelman licht dan even zijn hoed op, als gebaar van erkentelijkheid.Wanneer de muziek klaar is en een nieuw boek in  het orgeltje moet worden geplaatst, durf ik een praatje aan te knopen met de orgelman. Zijn naam is Dave Saes, hij is 31 jaar en geboren en getogen in Weert. Zijn opa heeft ook jarenlang met een orgel door Weert getrokken. Van zijn orgel is hij helemaal verzot. “Eigenlijk doe ik niets liever dan orgel spelen”,zegt hij voorzichtig. Vaak staat hij in de Langstraat, op de Markt of in de Beekstraat. “Ik heb dit orgel laten bouwen in Berlijn.” Dave oogt kwetsbaar; hij spreekt zorgvuldig en bescheiden, en het liefst, dat blijkt uit alles, maakt hij muziek. We spreken af dat we elkaar de volgende dag om één uur weer zien; dan zal ik een foto van hem maken voor de website.

Dave heeft één grote passie: orgel spelen

Terwijl ik naar het hotel terugkeer hoor ik lang de klanken van het kleine draaiorgeltje in de straten van Weert, deze zonnige voorjaarsavond. Dave zet de toon in Weert, zo veel is duidelijk.

In het hotel kijk ik naar het late nieuws. Staatssecretaris De Krom kondigt zijn bezuinigingen aan op de sociale werkplaatsen. Van de honderdduizend mensen die in deze voorzieningen werkzaam zijn, zullen er zeventigduizend een baan moeten vinden in het gewone bedrijfsleven. Staatssecretaris De Krom wil het bedrijfsleven daartoe verleiden en wetgeving aanpassen om deze ontwikkeling mogelijk te maken. Nu herinner ik me de opmerkingen van Huib Eversdijk levendig: Paul de Krom vertegenwoordigt de harde kant van de VVD, met een volkomen gebrek aan compassie voor sociaal zwakkeren.

Vanzelfsprekend moet ik denken aan Maarten die ik eerder op de dag trof, op het viaduct boven de A2. Aan Dave, die ook aan een sociale werkplaats verbonden is. Aan het meisje in de herberg. En aan de dwingende stroom van automobilisten, onnavolgbaar voor wie te voet gaat. Wat de staatssecretaris hoopt, wil en verwacht is dat je met een hupje zo in die stroom van een voorbijrazende samenleving wordt opgenomen. Het zou prachtig zijn als het zou lukken, zo eenvoudig, met een hupje. Het zou betekenen dat de stroom de snelheid van de samenleving zou vertragen en een ieder een plaats zou kunnen vinden; naast, met en voor elkaar. Maar is het reeël? En wie moet wat doen; wie maakt het hupje mogelijk? De staatssecretaris, zijn ambtenaar of jij en ik? Waardoor en waarmee onderscheidt de sociaal-democratie zich van andere politieke partijen, van adviesbureau’s en openbare diensten en instellingen? Met die vragen val ik uiteindelijk in slaap.

De volgende ochtend besluit ik me te verdiepen in de geschiedenis van Limburg, het mooie boek aan te kopen. En Dave op te zoeken, om foto’s te maken, te luisteren en te kijken. Het is een heel warme dag;  ik vind een plaatsje in de schaduw van een grote kastanjeboom achter de HEMA, drink wat thee, maak aantekeningen en zie hoe uitbundig de Weertenaren genieten van het mooie weer, van elkaar en allerlei lekkers. Buurtgenoten en familieleden zitten bij elkaar in grotere of kleinere kringen.

In een landelijk dagblad las ik een scherpe brief van een Limburgse publicist die de directeur van het Nationaal Historisch Museum bekritiseerde, omdat hij geen benul had van de unieke geschiedenis van Limburg. Limburg heeft niet alleen een eigen geschiedenis, een eigen landschap, maar ook een eigen cultuur. Anders, ouder en diverser dan die van de Hollandse gewesten.

In de kerk gisteren, op straat, op de terrassen, in de winkels, kantoren en bedrijven, zie je in Weert inderdaad een eigen karakter, een eigen atmosfeer. Op een plein spuiten fonteinen oranje, wandelt de burgemeester met zijn ketting goedkeurend en waakzaam rond, op de voet gevolgd door een cameraploeg. Hare Majesteit de Koningin, want zo heet koningin Beatrix op Koninginnedag nu eenmaal, zal over ruim een week Weert bezoeken, en het kleine stadje Thorn… In de winkels kleuren de eerste etalages oranje.

Om één uur tref ik Dave weer. Hij staat voor het oude stadhuis, tegenover de reusachtig hoge Sint Martinuskerk. Dave vertelt dat de hoogste spits van de toren, met een koperen knop er op,  in 1940 bij een storm naar beneden kwam. Zijn opa, de orgelman, heeft hem later verteld over de ravage die dat aanrichtte.

Zijn plaats voor het oude stadhuis moet Dave verlaten; een trouwstoet dringt zich op en een orgeltje onder het raam tijdens de plechtigheid is niet de bedoeling, lijkt het. Hij neemt het kleine wagentje mee, en gaat weer op de plaats staan waar ik hem gisteravond trof. Het winkelend publiek loopt vaak glimlachend voorbij; een enkele keer gooit iemand een muntje in zijn busje. Als altijd neemt hij voor elk muntje zijn hoed af.

Na een poosje ontmoet ik zijn moeder, die even komt kijken of alles goed gaat. Ze vertelt dat Dave sinds kort op zichzelf woont, in een situatie van begeleid wonen. “We hebben hem 31 jaar thuis gehad, maar als er iets met ons zou gebeuren, zou hij plots alleen komen te staan, en dat zou niet goed voor hem zijn. Zo’n abrupte overgang zou hij moeilijk kunnen opvangen. Nu woont hij bij ons in de buurt, alleen heeft hij het er niet naar zijn zin. Zijn medebewoners kijken ’s avonds het liefst naar Goede Tijden, Slechte Tijden. Daar vindt Dave niets aan. Hij zegt me dan: ‘Wat leer je nu van GTST?’  Dave kijkt en luistert liever naar het nieuws, of documentaires.”

Zijn moeder is blij dat hij zijn orgel heeft en daardoor gewaardeerd wordt, en in kringen van orgelbouwers en orgelmuzikanten zoveel erkenning krijgt. Na het weekeinde reizen ze met elkaar, vader, moeder en Dave, naar Wenen, waar hij zal spelen in de stad. Hij wordt daar vaak gevraagd; in Weert is men zich daarvan niet bewust. Ook in Berlijn wordt hij erkend als een groot kunstenaar op zijn orgeltje; in België en zelfs in Japan wordt naar zijn muziek geluisterd.

Hier in Weert heeft hij lang gewerkt voor de sociale werkplaats, maar dat is niet goed gegaan. Hij raakte in de ziektewet en is nu al meer dan twee jaar thuis. Het liefst zou hij orgelbouwer zijn, maar zijn beperkt gezichtsvermogen en de beperkte motoriek in zijn handen maken dat niet mogelijk. Maar zijn gehoor is absoluut; hij kan heel precies zeggen hoe en op welke punten boeken voor de draaiorgels gekapt moeten worden, en waar welke elementen in een orgel juist functioneren, of juist niet. Bovendien spreekt hij met zijn orgelcollega’s foutloos Duits en Engels. Binnenkort spreken ze weer eens met de leiding van de sociale werkplaats… Maar het liefst draait hij zijn orgel. Zijn moeder geeft me een hand en fietst weer verder.

Dave staat in de volle zon, op het heetst van de dag. Ik leid hem naar de overkant van de straat, naar een plaats in de schaduw. Ik geef hem een flesje water en hij drinkt gulzig. Dave vertelt dat hij met regelmaat nieuwe muziekstukken laat maken voor zijn orgel. Recentelijk nog de popklassieker ‘A Whiter Shade of Pale’ van Procol Harum. Het is tijd om afscheid te nemen; ik wil de stedelijke musea nog bezoeken.

In het oude stadhuis is een museum ingericht over de Orde der Fransiscanen. Dat is voor mij een vreemde, onbekende wereld van strenge mannen, religieuze artibuten, meubels en schilderijen. Wat mij het meest verrast is de ver doorgevoerde structuur en machtsverhoudingen binnen de orde en de kerk. Dat, lijkt me, staat toch zo haaks op elke religieuze gedachte… Maar wie ben ik?

Onderweg naar de hoofdlocatie van het Weerter stadsmuseum, de Tiendschuur, achter de ruïnes van het oude, middeleeuwse kasteel, denk ik na over Dave en zijn orgel. Hij zet de toon in de stad; daar kunnen geen centrummanagers, geen politieagenten, stadsbewakers en schuinsmarcheerders tegen op. Je zou toch denken dat hij waardering zou kunnen en moeten krijgen voor wie hij is, wat hij kan en wat hij doet. Het tegendeel is het geval. Ik besluit dat ik Dave zal blijven volgen, zo goed en zo kwaad als het kan. En wie weet lukt het om hem een plaats te geven in de muziekschool waar hij kinderen kan lesgeven… Wie weet lukt het om hem een woonomgeving te geven waar hij veilig is, het naar zijn zin heeft en gezelligheid zal kennen.

In de Tiendschuur zijn Sije en Miek de beheerders. Zij vangen mij op, nemen de tijd om te vertellen over het museum, een klein stadsmuseum, net buiten het centrum. In een bovenzaal worden drie recent overleden Weerter kunstenaars met een In Memoriam getoond.  De kleine tentoonstelling tekent de waardering van een gemeenschap, een kleine stad, aan drie lokale kunstenaars. Dat doet goed. De rest van het museum is een kleine, bescheiden tocht door de geschiedenis van de streek: van de mammoetkies uit de vroegste geschiedenis tot de materialen waaruit en waarmee pijpen werden gefabriceerd; van de lokale industrieën en de drukkerij van de familie Smeets. Ook is er de originele bestuurskamer van het college van burgemeester en wethouders van Weert nog in oorspronkelijke staat te zien. Tijdens de oorlog, lees ik in een begeleidende brochure, zetelde in deze kamer de Duitse bezetter…

Wanneer ik de ronde door het museum heb gemaakt vraagt Sije of ik de bestuurskamer goed heb bekeken. Ik dacht van wel, maar hij schudt het hoofd. In een hoek is een deur, die ik inderdaad niet opende…. Met een zwaai doet Sije dat voor me, en daar hangt, in een valse ruimte, het portret van Adolf Hitler, wat tijdens de bezetting hing op de plaats van het schilderij van de jonge koningin. Het schilderij in de verborgen, valse ruimte is verschrikkelijk en angstaanjagend. Ik heb het kippenvel op mijn armen. “Weet u, “zeg ik tegen Sije en Miek, “onlangs bezocht ik het Van Abbemuseum. Daar was een ruimte waarop met grote letters en veel geweld de vraag werd gesteld: wat is democratie? In die ruimte werd er een halfslachtig antwoord op gegeven. Maar je moet naar Weert om over die kwestie na te denken… Het Van Abbe kan van jullie iets leren.”

We praten nog een poosje na, ik krijg een kopje koffie en ga daarna op weg naar huis, dwars door het centrum van Weert. Dave is intussen naar huis, want onweer dreigt. Straks, op Koninginnedag, speelt hij langs de Koninklijke Route. Ik verheug me op de beelden, op de klanken en de tonen van Weert.

Onderweg in de trein hoor en zie ik alle beelden, alle gesprekken van de voorbije dagen opnieuw. De heer en mevrouw Rutjes tussen Valkenswaard en Leende, het meisje in de herberg op zoek naar werk, Maarten op het viaduct op zoek naar een nieuwe weg, de jonge arts, de staatssecretaris, Dave, zijn moeder, de kerk met de priesters en het in witte doeken gewikkelde kruisbeeld, en het museum met de valse deur en het gruwelijke portret… En die vraag aan het begin van deze etappe…. Hoe kom je er tussen?

Tot hier, morgen verder.

Hartelijkste groeten van

Jan

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Je komt er niet tussen

Weert, 22 april 2011

Beste Allemaal,

Vlak voor mijn vertrek naar Brabant voor het vervolg van de voettocht, meldde de radionieuwsdienst dat KPN een kwart van het personeel gaat ontslaan; vijfduizend mensen. Aan het einde van de dag berichtte de nieuwsdienst dat het kabinet ingrijpend wil bezuinigen op de sociale werkplaatsen. Tussen die twee berichten wandelde ik in het gebied tussen Brabant en Limburg en de rode draad bleek verscholen achter een klein zinnetje van meneer Rutjes… “Je komt er niet meer tussen.”

Een van mijn vrienden in Zeeland, Huib Eversdijk, voormalig CDA-kamerlid en senator, waarschuwde me jaren geleden voor Paul de Krom, nu staatssecretaris van Sociale Zaken en verantwoordelijk voor de bezuinigingen op de sociale werkplaatsen. Hij vertegenwoordigde, zei Huib, het hardste deel van de VVD, met geen enkele compassie voor de zwakkeren in de samenleving. Ik kon die opmerking van Huib niet overzien. De Krom plantte in die periode, net als ik, een jonge wilg in de Hedwigepolder, bij het huis van Gery de Cloedt. Maar nu, voor het slapen gaan, begreep ik uiteindelijk wat Huib bedoelde.

Daaraan ging een lange dag vooraf, wandelend door een harde, felle zon, van Valkenswaard naar Weert; van Brabant naar Limburg. Opnieuw was het marktdag in Valkenswaard.Veel drukte in de straten en op terrassen. Mijn eerste zorg was een slaapplaats organiseren; een bezoek aan de VVV bracht evenwel geen uitkomst. Een logement in Budel bleek volzet, en veder waren er in de streek blijkbaar geen mogelijkheden… Dat is niet fijn; onzekerheid over een slaapplaats leidt af van het doel van de voettocht. Ik hoopte nu maar onderweg iets te ontdekken; in het slechtste geval zou ik in één keer moeten doorgaan naar Weert, eigenlijk het einddoel van deze tweedaagse.

De omgeving van Zuidoost-Brabant en Noordwest-Limburg wordt gedomineerd door natuurgebieden, heidevelden en moerassen, bossen en landerijen. Er zullen de mooiste paden te vinden zijn, verbonden met bordjes en nummers, maar daar durf en wil ik niet op afgaan.
Die bordjes en nummers, de zogenaamde fiets- en wandelknooppunten, zijn voor mij geheime tekens en dat wil ik het liefst zo houden. Net zo min als koeien geboren worden met gele plastic kaartjes in hun oren, is de wereld ooit bedoeld voor en gemaakt met knooppunten.

Op weg dus naar Leende, zes, zeven kilometer verder op, langs een drukke tweebaansweg. Het landschap is droog, en onder het wandelen proef ik stof op mijn lippen. Het is al heel warm, nog voorjaar. Maar straks, wanneer het zomert en de zon nog hoger brandt, wordt het in de hitte pas echt zwaar, dit wandelen. Halverwege zie ik een bedrijf, grote loodsen, Viskweek Centrum Valkenswaard. Daar wil ik meer van weten; achter mijn huis, verderop in de polder aan de voet van de Zeelandbrug is de stichting de Zeeuwse Tong actief met het kweken van tong in de open lucht, in een geschakeld systeem. Vooralsnog zijn vrijwel alle gekweekte vissen doodgevroren deze winter en lijkt alleen de voorzitter van de stichting, Rinus Platschorre —de echtgenoot van Commissaris van de Koningin Carla Peijs – hier goed te boeren. Zijn beloning, zo vertellen ambtenaren en bestuurders in Zeeland openlijk, is schandalig inhalig. Zou dit bedrijf, hier onder Valkenswaard, er wel in slagen vis te kweken? Hoe dan, en welke vis? Ik loop het bedrijfsterrein op, maar zie en ontdek er niemand. Wat jammer. In een van de loodsen zie ik bakken staan, en gulpt het spoelwater door filters en bassins. Ik durf de loods niet binnen te gaan; het lijkt me niet gepast. Wie weet biedt een website uitkomst, wanneer ik thuis ben.

Maar… naast het bedrijf wonen de heer en mevrouw Rutjes. Zij zitten buiten, onder een afdakje op het terras van hun erf. Ik zwaai en loop naar het huis toe, met de vraag of zij iets weten over hun buren, de viskwekers. Jawel, natuurlijk. Vroeger was het bedrijf van de staat, werd er ook vis gekweekt, met verlies. Maar nu is het in particuliere handen en gaan de zaken goed. Handelaren uit alle delen van het land, België en Frankrijk komen er gekweekte vis kopen, goudvisjes, koikarpers, snoekbaars… Of ik een bakje koffie wil, vraagt mevrouw Rutjes. Nou, dat is een idee. Ik leg mijn rugzak neer.
De heer en mevrouw Rutjes waren vorige week vijftig jaar getrouwd, vertellen ze lachend, kibbelend en trots. Ze hebben het jubileum uitgebreid gevierd met kinderen en kleinkinderen. Meneer Rutjes was vrachtwagenchauffeur; hij leverde materiaal op bouwwerven in de regio. “Ik heb dat meer dan dertig jaar gedaan, maar twaalf jaar geleden was het genoeg”, zegt hij.

De weg langs hun huis wordt gebruikt als ‘omweg’ wanneer het verkeer op de snelweg bij Eindhoven tot stilstand komt. Dat is nogal eens het geval. Gisteren nog kukelde een vrachtwagen om half negen in de ochtend om, geladen met dertig ton aardappelen. De chauffeur was dronken. Het opruimen van de ravage duurde de gehele dag….
“Het verkeer is zo druk,” zegt meneer Rutjes met een lach, “maar dat zeiden we vijftien jaar geleden ook al. Het kan altijd nog gekker, ben ik bang. ’s Morgens en ’s avonds kun je hier de weg niet op komen; je komt er gewoon niet tussen. Iemand moet dat werkelijk voor je mogelijk maken… Anders komen wij hier niet weg. Gelukkig vinden we alles wat we nodig hebben in de buurt, en dat kan allemaal met de fiets.”

Ik bedank meneer en mevrouw Rutjes voor de koffie en de gezelligheid en ga weer verder, het lange fietspad op weg naar Leende. Het is halverwege de middag wanneer ik daar aankom. Mijn veldfles is al leeg en ik drink even een kopje thee in herberg De Scheuter. Het biedt mij de gelegenheid een hotel te bespreken in Weert; ik heb geen vertrouwen dat zich nog onverwacht iets anders voor doet.
Wanneer ik mijn kopje thee wil afrekenen, hoor ik het meisje achter de bar, Jolande, aan een andere gast vragen of hij aan haar wil denken, wanneer hij een baan weet. “Wat is er aan de hand?”, vraag ik Jolande even later. Zij vertelt dat ze aan de universiteit twee studies heeft afgerond: Personeelsmanagement en Arbeidsrecht. Ondanks al haar pogingen lukt het haar niet om een baan te vinden die aansluit op haar studies. Overal wordt ervaring gevraagd, maar zonder start kan zij geen ervaring op doen… “Hoe kom ik ertussen?,”vraagt ze. “Hier in de herberg leer ik in ieder geval niets.”

Het is nog een lelijk eind van Leende naar Weert, de zon brandt fel, het land is droog en de wegen zijn stoffig. In het dorp zie ik weinig mensen op straat of in de tuinen, zoals overal onderweg. Nu is het gewoon te licht, te warm en te droog om buiten te zijn, bedenk ik. Het wandelen is echter fijn; na verloop van tijd raak je in een roes van stilte.
De weg krult zich in een bocht omhoog naar een viaduct over de A2, de snelweg van Amsterdam naar Maastricht. Boven op het viaduct zit een man op een brommer en hij kijkt naar het verkeer. Hoewel ik hoogtevrees heb, en angst voor het razende verkeer, blijf ik bij hem staan en kijk zwijgend naar een eindeloze stroom, auto’s, vrachtauto’s en motoren. “Betaalden ze maar een euro om hier onderdoor te rijden…”, merkt de man op. Hij haalt een pakje shag uit zijn borstzak en draait een sigaretje, steekt hem op en kijkt weer naar de razende stroom van het verkeer op de snelweg naar het zuiden. De man heet Maarten; hij is 49 jaar en sinds twee en een half jaar werkloos. “Ik heb dertig jaar in de ploegen gewerkt,”vertelt hij, “in de textiel. Maar de fabriek ging failliet, en ja, toen was het afgelopen. Nu krijg ik overal te horen dat ik te oud ben. Tientallen brieven heb ik geschreven, maar nooit een kans gekregen. Ik denk dat ik in die dertig jaar hoogstens tien dagen ziek ben geweest. Ik was altijd op tijd; om zes uur beginnen, tot twee uur. Of van twee uur tot tien uur in de avond.”
Maarten vertelt dat hij het aanvankelijk niet erg vond om na dertig jaar werk eens thuis te zijn. Hij kocht een fiets en reed naar plaatsen waar hij voordien nooit kwam; omringende dorpen, zoals Leende, of Valkenswaard en Weert. Zelf woont hij nog bij zijn ouders, in Heeze. Dat scheelt enorm in de kosten, zegt hij. “Ik heb het nog goed. Als je getrouwd bent en lasten hebt voor een gezin, en dan werkloos wordt, dan gaat het niet.”
Intussen heeft hij al lange tijd genoeg gezien van de omgeving. Hij wil weer aan het werk, staat ingeschreven op de wachtlijst bij de sociale werkplaats, om in de plantsoenendienst terecht te komen, maar het schiet niet op. “Ik kom pas aan de beurt als mensen met de VUT gaan, of overlijden. Ik sta nu tweede op de lijst… Dus wie weet, met het warme weer…”

De wereld van Maarten is niet zo groot. Op vakantie is hij nog nooit geweest, op één keer na, toen een maat hem meenam naar Thailand. Dat vond hij wel leuk, want je kon er gewoon Nederlands eten, en het was niet duur. Die maat is later nog regelmatig terug gegaan naar Thailand; Maarten niet. “Ik kan wel, hoor, als ik wil. Ik heb het goed, maar ik heb er geen behoefte aan. Ik werk liever… Maar ja, hoe kom je er tussen? Ik ben te oud.”
Als zijn shagje op is, geven we elkaar de hand. Maarten gaat met zijn brommertje naar zijn ouders. Ik ga verder, evenwijdig aan de snelweg te voet, in de richting van Maarheeze. Een uur, anderhalf uur… Ik weet niet meer hoe lang ik daar liep… De zon brandde, het lawaai van het verkeer wordt een muur van snelheid, onzichtbaar en ongrijpbaar… Tot het verkeer zo in zichzelf is op gegaan dat het lijkt alsof het niet vooruit komt. Ik passeer boerderij na boerderij. Mannen en vrouwen op de erven zwaaien van een afstand; een boer op zijn trekker egt het land, en ik kijk hem na.

Uiteindelijk kom ik bij een carpoolplaats vlakbij de afslag Maarheeze, aan de A2. Daar staat een picknicktafel, met een bankje. Ik leg mijn rugzak af, maak mijn schoenen los en leun achterover. Er passeert een radiowagen van een rondtrekkend circus. “Komt dat zien!” Maar waar en wanneer ontgaat me door de muur van het verkeer. Ik eet twee krentenbollen, drink nog wat water wat ik tapte in Leende, maak aantekeningen en ga weer verder, Maarheeze in. Het is zes uur in de avond. Weert is nog twee uur gaans.
Op een bankje bij een busstation zit een jongeman. Hij vertelt dat de bus binnen een minuut zal arriveren, de bus naar Weert. Ik denk niet na; het is mooi geweest. Een half uur later ben ik in Weert, zoek mijn hotel op, en neem zo snel ik kan een douche…
Morgen schrijf ik meer, over de staatssecretaris, over Dave Saes, de orgelman, over Witte Donderdag en oranje waterspuiten…

Hartelijkste groeten van

Jan

Maarten, op het viaduct over de A2....
Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Onszelf blijven

                                                                                                                    Kats, 17 april 2011

Beste Allemaal,

Limburg komt in zicht. Nog een eindje maar en Brabant is doorkruist, van west naar oost, van de klei naar het zand. Het is opnieuw een droge, zonnige dag, maar de wind is koud, na enkele warme, haast zomerse dagen. In de trein van Roosendaal naar Zwolle worden we in Breda weer opgeschrikt. Opnieuw is iemand voor de trein gesprongen. Ik noteer het nu, en meer niet. Details hoef ik niet meer te weten.

De wandeling zal leiden naar Valkenswaard, en van daaruit wil ik door naar Budel, en de volgende dag naar Weert. Voorwaarde is alleen dat ik onderweg nog een slaapplaats vind.

Vanaf de Vestdijk wandel ik Eindhoven uit, in zuidelijke richting. Eigenlijk is het een rechte lijn, vanaf het station naar Valkenswaard. Ik beeld me tijdens het wandelen in dat hier honderd jaar geleden een zandweg lag. De omgeving van Eindhoven moet arm zijn geweest; vóór de introductie van kunstmest was er op het zand weinig te verdienen. Eigenlijk zou het leuk zijn, denk ik, wanneer iemand me de geschiedenis van de streek kon vertellen. Misschien kom ik iemand tegen…

de lange, rechte weg tussen Eindhoven en Valkenswaard, met grote landhuizen achter hekken.

 

Het is een klein uurtje stappen naar de grens van de stad, maar eigenlijk merk je daar niks van. Eindhoven wordt Aalst, Aalst wordt Waarle. Het is een lange, drukke autoweg, die aan weerszijden wordt geflankeerd door grote landhuizen. En wat hier ook weer opvalt, net als elders in Brabant, is dat alle grote huizen en villa’s door hekken worden beschermd, en de bezittingen door private firma’s worden beveiligd. Mensen zie je nooit. Iemand die me over de omgeving kan vertellen zal ik hier niet vinden.

Tussen Waalre en Valkenswaard ligt een bosgebied, maar ik heb geen tijd om er door te dwalen. Om half drie heb ik een afspraak met Annegien Wijnands, fractievoorzitter van de Partij van de Arbeid in de Provinciale Staten van Noord-Brabant. Ik had met haar contact gezocht, eerder deze week, omdat de PvdA voor het eerst in vele decennia niet vertegenwoordigd is in het college van Gedeputeerde Staten. De SP heeft de ‘vanzelfsprekende’ positie van de PvdA overgenomen. Dat roept de vraag op hoe de PvdA zich nu moet gaan profileren en organiseren.

Om vijf minuten voor half drie wandel ik het marktplein van Valkenswaard op. Het is er druk: aan de zuidzijde van de markt staan tientallen marktkramen met sigaren, met worsten, noten, kaas en vis, met broeken, hemden, rokken en kleurige stoffen. Aan de overzijde zijn cafés en hotels. Ik vind een plaatsje op een van de terrassen. Een Engelse familie, schuin achter me, is buitengewoon luidruchtig. Ze bestellen een reusachtige hamburger, zo groot als een pannenkoek, en zo dik als een Statenbijbel… Het rumoer is uitbundig. Ik besluit aan de andere kant van het terras een tafeltje te zoeken. Dat lukt, en op dat moment schuift Annegien aan.

Op het tafeltje ligt het boek ‘Onszelf blijven’ met teksten van ‘Stuuf’ Wiardi Beckman, de geestelijke vader van de moderne sociaal-democratie. De bundel met teksten over en van Wiardi Beckman werd onlangs uitgegeven door het wetenschappelijk bureau van de Partij van de Arbeid, de Wiardi Beckman Stichting. Wie ooit nadenkt over inhoud en organisatie van de sociaal-democratie moet dit boek lezen; het is even actueel als richtinggevend, juist nu, vind ik.

“Ik heb dat boek ook”, zegt Annegien. Het gaat over de kern, de basis van de sociaal-democratie. Het beginselprogramma van 1937 geldt zowat als de grondslag en het ijkpunt voor de moderne sociaal-democratie. “Ik heb tegen mijn fractiegenoten gezegd,” zegt Annegien, “dat dit de boodschap is. We moeten onszelf zijn en blijven, nu we in de oppositie zitten, voor het eerst in ik weet niet hoeveel jaar. De VVD heeft echt een heel rechts programma geschreven voor Brabant, en het CDA en de SP zijn er in meegegaan.”

“Dat is de algemene indruk”, vertel ik. “De VVD profileert zich als een eenvoudige, harde rechtse partij, met een afkeer van de Partij van de Arbeid. In Noord-Brabant knutselde de oude vos Hans Wiegel de coalitie in elkaar. De SP is daar in meegegaan, want als de Socialistische Partij niet had toegehapt, was een meerderheid met de PVV voor de VVD ook een optie geweest.”

Annegien Wijnands stemde in de vorige periode in de Brabantse Staten tegen de verkoop van het aandelenpakket van Essent. Er is toen door haar partijgenoten een ongenadigde druk op haar uitgeoefend om toch in te stemmen met de verkoop. “Ik heb me in die periode eenzaam gevoeld. Maar ik vond de verkoop van de aandelen niet juist, omdat de garanties van RWE voor investeringen in duurzaamheid te gering waren. En ik vind dat je als volksvertegenwoordiger ook voor je zaak moet staan, ondanks alle dreigementen. Ik heb in die periode vaak gedacht aan Ad Koppejan, die in het CDA ook tot het uiterste is gegaan. Ik hield er rekening mee dat ik een volgende termijn niet meer op de lijst geplaatst zou worden.”

Maar zo liep het niet. PvdA-leden in Brabant erkenden haar moed en opstelling en verkozen haar tot lijsttrekker bij de verkiezingen voor provinciale staten. De PvdA verloor een zetel in de Brabantse staten, en kwam uit op een totaal van zeven zetels. Daarmee werden de sociaal-democraten kleiner dan PVV en SP bijvoorbeeld, die beiden acht zetels wisten te veroveren.

Wat nu te doen? Onszelf blijven, maar wat betekent dat voor iets praktisch als progressieve samenwerking? Moet de PvdA de SP nu in eerste instantie afvallen? Rechts zou niets liever zien, denkt Annegien. Ze wijst een eenvoudige harde oppositie tegen de SP nu af. “Het is toch een linkse partij, en ik vind de opstelling van het CDA veel ergerlijker. Zij zijn vastgeroest aan de macht, en kiezen voor een harde rechtse koers.”

Ik stel voor dat de sociaal-democraten hun werk actief blijven doen in Provinciale Staten, maar daarnaast zich gaan herbronnen met onderzoek aan de basis van de samenleving, in directe dialoog met kiezers, en activiteiten ontplooien waarin sociaal-democratische politiek zichtbaar en herkenbaar wordt.

Annegien wijst, op haar beurt, op de eenvoud waarin andere partijen er in slagen om thema’s en kwesties te benoemen, ‘te framen’. “Binnen de VVD was ook verdeeldheid over de verkoop van de aandelen van Essent, maar daar waar wij er een drama van maken, vertellen de liberalen dat de verdeeldheid nu juist een van de aardige kanten van het liberalisme is”, zegt Annegien. “En wat te doen met de PVV?”, vraagt ze. Ook de traditionele kiezers van de Partij van de Arbeid worden deels aangesproken door de eenvoudige schema’s van Geert Wilders. ‘Linkse hobby’s is een gemakkelijke kreet, maar niemand weet wat links in dit geval betekent of wat een linkse hobby is. De directeur van een museum, zoals het Van Abbe in Eindhoven, kan doen en laten wat hij wil. Wat zou aan die vrijheid links zijn, vragen Annegien en ik ons af. Waarom schieten sociaal-democraten in de verdediging wanneer er vanuit de PVV kritiek komt op bijvoorbeeld autonome instellingen, zoals een mueseum? Wat is onze eigen opvatting, niet vanuit een bestuurlijk perspectief, maar vanuit een sociaal-democratische visie? De komende jaren zal het zaak zijn die visie aan te scherpen, en voor het voetlicht te brengen.

Annegien vertelt over een nieuwe snelweg, die het college van Gedeputeerde Staten benoorden Eindhoven wil aanleggen. Met de nieuwe weg wordt ‘de Ruit rond Eindhoven’ vervolmaakt. De kosten bedragen alras een miljard euro, en een natuurgebied moet er voor worden opgeofferd. Het vorige kabinet heeft er groen licht voor gegeven; de provincie moet de uitvoering vervolgens ter hand nemen.

“De weg is niet nodig”,zegt Annegien. “En ik zal alles doen wat in mijn vermogen ligt om de aanleg tegen te houden. Het laat goed zien wie waarom welke keuzes maakt. De weg dient nergens toe.”

Tegen vier uur nemen we afscheid. Ik heb nog geen signalen gehad dat ik ergens zou kunnen overnachten, en wandel de markt op van Valkenswaard. Mensen doen haastig boodschappen, of staan keuvelend in een hoek en eten gebakken vis. Het voorjaar is droog, zonnig en mild; de samenleving lijkt hier in Valkenswaard op een donderdagmiddag in april, onwankelbaar gelukkig. Ik koop wat pinda’s aan een kraam, en wandel naar het ANWB/ VVV-kantoor wat in een plaatselijk museum is gevestigd. De dames achter de balie weten dat het nog anderhalf uur wandelen is naar Heeze, waar een volgend station is. Wat te doen? Geen slaapplaats, en thuis nog veel schrijfwerk wat ik moet inlopen. Na overleg met het thuisfront besluit ik naar huis terug te keren, en de vrijdag te gebruiken om bij te schrijven. Daarom ga ik komende donderdag weer verder.

Tot hier nu, heel hartelijke groeten van

Jan

P.S. En geniet allen van het heerlijk voorjaar!

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Philips, Campina en Daf

                                                                                                                        Kats, 13 april 2011

Beste Allemaal,

Eindhoven is in Nederland het centrum van industriële venieuwing. Werk is er volop, en er wordt rijkelijk verdiend, geleefd, gebouwd, gekocht en geleerd. Het is een voor mij vreemde stad. Ik ben er slechts een enkele maal eerder geweest, voor zover ik me kan herinneren. Eenmaal om een verslag te maken, eenmaal voor het bezoek aan het vernieuwde Van Abbemuseum. Nu wandel ik door de stad, twee dagen achter elkaar, en verkies het water als gids: de Dommel als de goudader van de stad; het kanaal, daar haaks op, als aan- en afvoer van het water, aan de achterkant van de stad.

Aan het eind van de eerste Eindhovense dag belde ik aan bij Harry en Judith. Zij hadden me laten weten onderdak te kunnen geven en een maaltijd te zullen bereiden. Het is een voorrecht wanneer je, door onbekenden, zo gastvrij wordt onthaald… Het is ook het meest spannende onderdeel van de voettocht: niet weten waar naar toe, en waar een bed te vinden.

Harry werkt bij Phillips Health, vertelde hij, en Judith bij een welzijnsorganisatie in Veldhoven, waar ze nauw betrokken is bij de zorg voor grote groepen Roma. Bovendien is Judith voorzitter van de PvdA-afdeling van Eindhoven. Net als Tilburg telt de afdeling in Eindhoven ruim vijfhonderd leden.

Ik vertel hen over mijn ervaringen in het museum, en over de wandeling met meneer Desprez, die zo veel kritiek had op de PvdA. En over de partijgenoten die een positie veroveren omwille van macht, aanzien en inkomens. Eerder die dag las ik in de krant dat PvdA-voorzitter Ploumen een column publiceerde waarin zij de opstelling van de regeringscommissaris, Lodewijk de Waal, bij ING afkeurde. Volgens Ploumen had De Waal nooit mogen instemmen met de bonussen die aan de ING-top werden toegekend. Om die reden zou Lodewijk de Waal nooit meer een politieke functie namens de PvdA mogen bekleden.

Van Lodewijk de Waal is bekend dat hij na zijn voorzitterschap van het federatiebestuur van de FNV welbewust heeft gekozen voor de eerbare functie van directeur van Humanitas, dat hij op verzoek van toenmalig minister van Financiën Bos regeringscommissaris werd bij ING en de beloning volledig ten goede liet komen van Humanitas en dat hij de vergoeding als commissaris aan Humanitas liet overmaken.

Judith is stellig. “De Waal,” zegt ze, “had de toekenning van de bonussen aan de ING-top nooit voor zijn rekening mogen nemen, ook al maakten de regels een bonus mogelijk. Wanneer de meerderheid van de commissarissen van ING voor de bonus was en De Waal tegen, dan had hij zijn conclusies moeten trekken en op moeten stappen.”

“Maar,” werp ik tegen, “is het niet gemakkelijk om De Waal te bekritiseren? Is het geen symboolpolitiek en zou je niet de hele bonuscultuur aan moeten pakken, als uitwas van kapitalistische moraal? Het veiligheidsbeleid van een chemiebedrijf of een olie- en gasproducent is ook omgeven door een bonusbeleid. Wanneer een afdeling of een bedrijfsonderdeel geen veiligheidsincidenten kent, ligt een bonus in het verschiet. Dat leidt er natuurlijk toe dat veiligheidsincidenten niet worden gerapporteerd; zo slaagt men er in een bonus te verdienen. Maar veiligheidsincidenten zijn er natuurlijk wel. Iedereen weet dat het zo werkt; alleen Lodewijk de Waal veroordelen is dan toch te gemakkelijk? Bovendien, de bonuscultuur is toch geen uitvinding van de sociaal-democratie? Waarom zouden we dat überhaupt moeten verdedigen?”

“Nee,” zegt Judith, “dat is ook zo. Maar wij moeten wel laten zien waar we voor staan. De mensen hebben echt genoeg van zelfverrijking, en zeker bij de banken. En ja, de bonuscultuur ligt heel ingewikkeld. Het begint al met kinderen die je beloont voor goed gedrag… Zo eenvoudig is het niet. Maar iedere sociaal0democraat kan zelfstandig keuzes maken, in elke situatie.”

Harry vertelt over Philips, waar hard gewerkt wordt aan de ontwikkeling van medische en (medische) communicatieapparatuur. Mensen worden dankzij gezonde voeding en medische technieken steeds ouder, en blijven langer alleen wonen. Bovendien zijn er steeds meer mensen nodig om al die mensen te verzorgen. Philips ontwikkelt met sneltreinvaart communicatieapparatuur waardoor het mogelijk wordt dat mensen thuis via beeldschermen met verplegers en artsen kunnen overleggen. Zij kunnen elkaar zien, horen en spreken. Deze vorm van zorg op afstand zal zeker worden ontwikkeld en worden verkocht. “Je houdt de markt niet tegen”, merkt Harry in de loop van het gesprek op.

Het gesprek aan tafel meandert verder, van onderwerp naar onderwerp, maar met rode draad de inhoud van de sociaal-democratie en de vraag hoe je dat zichtbaar moet maken. Ik stel voor om een sociaal-democratisch ziekenfonds op te richten. Dan kun je laten zien wat wij belangrijk vinden in de zorg  en hoe we vinden dat we met elkaar moeten omgaan. Bovendien vraagt het idee van een eigen ziekenfonds van de sociaal-democratische beweging dat zij fundamenteel nadenkt over wat onze waarden en normen zijn in de gezondheidszorg, over wat menselijkheid is, waar medisch-commerciële uitbuiting begint en eindigt. Het roept vragen op over leven en dood, over individualiteit en gemeenschap. Het is een moeilijke opdracht, maar het is ook heel praktisch. En als je het doet, kunnen mensen zien wat het verschil is tussen marktgerichte zorgverzekeraars en een sociaal-democratisch ziekenfonds.  

De volgende ochtend ga ik uitgerust en monter op stap. Ik wandel via het centrum naar de hoek waar de Dommel en het kanaal elkaar bijna raken. Ik loop langs de zuidelijke kant van het kanaal. Het lijkt er niet op dat het kanaal nog intensief wordt bevaren. De bedrijvigheid is er evenwel niet minder om. De milieustraat is hier gevestigd, maar die gaat pas na het middaguur open. Verderop zijn locaties van de sociale werkplaats, maar ik zie daar, net als bij de milieustraat, weinig mensenlijke activiteiten.

Even verderop is de grote melkfabriek van Campina, waar een vrachtwagen aan komt gereden. De chauffeur, Walter Fermont uit Terneuzen, vertelt dat hij plastic dopjes voor melkpakken komt afleveren. Om half acht was hij in Luxemburg om die dopjes te laden. Nu, kort na het middaguur, kan hij de melkfabriek in Eindhoven al bevoorraden.

De mannen, die de dozen met dopjes met steekwagens naar binnen rijden, vertellen dat in deze vestiging van Campina jaarlijks 160 miljoen liter ruwe melk wordt verwerkt in dagverse melkproducten, die vervolgens in het hele land worden verkocht. Friesland Campina is een grote, multinationale onderneming, op coöperatieve basis. Meer dan 14.000 boeren in drie landen zijn op die manier direct betrokken bij het bedrijf. Bij Campina Eindhoven werken tweehonderd mensen.

“Vorige week,” vertelt Walter Fermont, “viel de computer van mijn wagen uit. Ik stond in Luxemburg. Ja, dat is een heel gedoe. Zonder computer rijdt de wagen niet meer; het hele electronische systeem wordt er door geregeld. Er moest dus een nieuwe computer worden besteld en geïnstalleerd. Dat installeren alleen al kost dagen. En als de wagen niet kan rijden, kost het geld. De marges in het transport zijn minimaal. Zo’n  kapotte computer kost toch weer duizenden euro’s.”

In de vrachtauto van Walter zijn 32 pallets gestapeld, op elke pallet staan twintig kartonnen dozen, en in elke doos zitten drieduizend dopjes. Alles bij elkaar vervoerde Walter 1.920.000 platsic dopjes. “Zodra ik gelost ben, krijg ik instructies waar ik vervolgens heen moet. Meestal is het op vrijdagavond nog wat spullen ophalen die vervolgens op maandag weer naar Noord-Frankrijk moeten worden gebracht.” Walter glimlacht. Grenzen bestaan er voor hem niet, behalve dan in Zeeuwsch-Vlaanderen waar hij vandaan komt. Als België straks het tolvignet invoert, kunnen de Zeeuwsch-Vlamingen hun streek niet meer verlaten zonder tol te betalen, hetzij aan de grens, hetzij voor de Westerscheldetunnel.

Van de Campina-fabriek zou ik veel meer willen weten en zien, maar dat gaat niet met een rugzak om en wandelschoenen aan. Het hele systeem van melkproductie is, als je er even over nadenkt, zo bijzonder. FrieslandCampina is echt een grote multinational, met een grote verantwoordelijkheid voor de voedselvoorziening van een snel groeiende wereldbevolking en voor een evenwichtige en goede balans tussen natuur, dier en mens. Wie weet lukt het een andere keer, in andere omstandigheden.

Bij de Campina- fabriek steek ik via een brug het kanaal over en wandel de wijk Doornakkers in. Vanouds is dit een arbeidersbuurt; de voorbije jaren is er veel geïnvesteerd om de teloorgang van de wijk tegen te gaan. Huizen zijn opnieuw gevoegd, kozijnen vervangen en hersteld; straten en stoepen zijn opnieuw aangelegd. Delen van de wijk zijn afgebroken en opnieuw gebouwd; nieuwe bewoners zijn naar de wijk gekomen. Op één van de gevels is een wandschildering aangebracht, die uitdrukking geeft aan nieuwe onderlinge verhoudingen en verbindingen.

Het al krachtige voorjaarszonnetje heeft veel buurtbewoners naar buiten gelokt. Ze zitten in de voortuinen. Ik zie Antilliaanse mannen aan een tafeltje domino spelen; vrouwen zittend, op een hekje kletsend; en een eindje verderop, hangend in de deuropening, drinkt een donkere man met een witte baard een biertje. Vanuit zijn woning schalt luide, zonnige muziek. Om de hoek, ook in de voortuin, zitten een oudere man en vrouw tegen de voorgevel in het zonnetje. Bij hen een jongere man, in een wit jack. “Aan de wandel?”, vraagt de oudere man wanneer ik passeer. Hij nodigt me uit om even te rusten en biedt een stoel aan. Ik stap door het openstaande hekje en leg mijn rugzak af. Voor ik het weet staat er een kopje koffie op tafel en raken we aan de praat. Arie (56 jaar) en Mina (59 jaar) wonen sinds zes jaar samen. Ze hebben het hier naar hun zin.

Henk, Mina en Arie... Aan de wandel? Neem een stoel... wilt ge een bakje koffie?

“De wijk is mooi opgeknapt. En ja, er zijn nu eenmaal goeie en slechte mensen, net als overal”, zegt Arie. Hij groeide op op een kleine boerderij met dertig koeien. Hij heeft geprobeerd die boerderij overeind te houden, maar dat is niet gelukt. “Ach,”zegt hij, “vroeger kon je wel eens een kalfje zwart verkopen, maar nu, met al die eisen en formulieren kan het niet meer. Een boederij met twintig hectare land, en dertig koeien kan niet meer.” Hij verkocht de boederij, en startte een ander bedrijf. Maar dat mislukte; het bedrijf ging over de kop. Daarna werd Arie afgekeurd.

Arie wil weten hoe het op het land gaat in Zeeland, op de zware kleigrond. Ik vertel over de natte periode van augustus tot en met februari, en over de aanhoudende droogte nu. Ik vertel  over de koeien die gekomen zijn op Noord-Beveland, omdat boeren elders werden uitgekocht door projectontwikkelaars. Ook bij ons is de schaalvergroting in de landbouw zichtbaar. Arie staart een ogenblik opzij, en neemt zijn shagje weer in zijn mond. Mina volgt ondertussen aanhoudend de beweging van de drie kleine hondjes die rond onze voeten scharrelen. Haar zoon Henk luistert en zwijgt geamuseerd.

Arie en Mina maken zich zorgen over de prijsstijgingen. “Van de week ging ik tanken,”vertelt Arie, “en een liter benzine was al meer dan drie en een halve gulden. 1,75 in vreemd geld, in euro’s.” Over de euro zijn ze niet te spreken. Na de invoering werden alle prijzen verdubbeld, maar het inkomen niet. “En nu gaat de overheid nog eens bezuinigen,” zegt Arie, “terwijl je het ziekenfonds gewoon niet meer kan betalen. Waar moet het naartoe?” Hij heeft de voorbije winter een slechte gezondheid gehad, en pas sinds een paar weken gaat het wat beter. “Nu buiten zijn, in de frisse lucht. Dat doet goed,”zegt hij. Mina vertelt met zekere trots dat ze vijf kinderen heeft, en vijf kleinkinderen. Haar zoon Henk woont twee deuren verderop. “Dat is gezellig.”

Henk werkt al dertien jaar bij de Daf-fabrieken. Hij vindt het fijn werk, in het magazijn. Daf is een goede baas. “Binnenkort is er weer een open dag voor de werknemers en hun familie. Dan mag je alles bekijken, en rijdt er een bus naar het Daf-museum”, vertelt hij.

De koffie was heerlijk, maar zachtjes aan wordt het tijd om weer verder te gaan, en het station op te zoeken. De reis naar Zeeland per trein duurt al ruim twee uur. Arie, Mina en Henk zullen de voettocht volgen via de computer. Én, beloven ze, wanneer aan het einde iedereen bij elkaar komt, zullen ze van de partij zijn. Wanneer ik met mijn rugzak op nog even zwaai, en de hoek om loop, verheug ik me daar al op… Iedereen tesamen en verbonden.

Nu, tot hier dit bericht uit Eindhoven.

Heel hartelijke groeten van Jan

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Eén provincie (bijna) gehad…

Planning van de Voettocht. Door Limburg op weg naar Luik…

De komende week bereik ik Limburg. Zoveel als mogelijk zal ik de westelijke grens van Limburg volgen, op weg naar Luik. Daar, in “de Vurige Stede”, hoop ik de coöperatieve supermarkten te vinden die de Parti Socialiste daar heeft opgezet. Ik ben razend benieuwd naar het waarom en hoe van dit initiatief… Maar eerst Limburg, op weg naar het zuiden. En natuurlijk, alles onder voorbehoud van steeds wisselende omstandigheden. Na Luik hoop ik, wanneer ik daartoe aanknopingspunten kan vinden, een bezoek te brengen aan Aken, om vervolgens via de oostelijke kant van Limburg weer noordwaarts te wandelen. Tegen die tijd een nieuwe planning…

week 16 (21 en 22 april 2011): Valkenswaard Budel/ Budel Weert
week 17 ( 28 en 29 april 2011): Weert Thorn/ Thorn Echt
week 18 (5 en 6 mei 2011): Susteren Berg aan de Maas/ Berg aan de Maas- Elsloo
week 19 (12 en 13 mei 2011): Elsloo- Maastricht/ Maastricht
week 20 (19 en 20 mei): Maastricht/ Eijsden / Eijsden Visé
week 21 (26 en 27 mei): Luik; op zoek naar coöperatieve supermarkten van de PS

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

brief achtste etappe, stadswandeling Eindhoven (1)

Kats, 8 april 2011

Beste Allemaal,

Eindhoven is Kats niet. De zichtlijnen in Eindhoven zijn niet zo overzichtelijk, er wonen aanzienlijk meer mensen dan de 430 hier, en er zijn winkels en bedrijven. Bovendien, Eindhoven is een economische motor in Nederland en Kats niet. Nog niet.
Eindhoven, de vijfde stad van het land, is voor een polderjongen als ik groot en onoverzichtelijk. Er zoveel facetten, zoveel mogelijkheden, zoveel mensen, zoveel kansen. In Kats heb je zes straten en een pad. Achter het huis ligt de polder, met de gewassen, de hazen, fazanten en patrijzen, met de ganzen in de winter en de zwaluwen in de zomer. Het landschap kent scherpe lijnen, en altijd is er de hoge lucht. Geld uitgeven kan je hier niet, want er zijn geen winkels, en behoudens een enkele moeder die een nagelstudio heeft, zijn er geen andere bedrijven gevestigd dan boerderijen.
Hoe pak je tegen die achtergrond een stadswandeling van twee dagen door Eindhoven aan? Hoe beschrijf je wat zich in Eindhoven heeft afgespeeld en afspeelt? Hoe ontdek je de veelzijdigheid van de stad? Ik besluit het water in de stad te volgen, de Dommel als de goudader van de stad, en het kanaal aan de achterkant, waar aan- en afvoer wordt geregeld.
Vanuit het station wandel je zo naar de Dommel, langs een reusachtig muziekgebouw, de Effenaar. Op de kop van de Nachtegaallaan ligt Huize de Laak, meer dan honderd jaar geleden in opdracht gebouwd door Anton Philips, de grondlegger van de gloeilampenfabriek. Het is een neoklassiek huis, in een park aan de Dommel. Het huis werd in de Tweede Wereldoorlog lelijk beschadigd. Ik weet niet of het pand nog in bezit is van de familie, of zoals de omringende villa’s en huizen in bezit is genomen door adviesbureaus of beleggingsbanken. In het begin van de vorige eeuw werd deze wijk door de zeer gegoeden aangelegd, ruim buiten de stad. De Nachtegaallaan was een zandweggetje; het is nu, honderd jaar later, nauwelijks voorstelbaar.
De Dommel stroomt snel, en geeft de stad met het voortrazende leven wat rust en lucht. Bij het stadhuis en het Van Abbemuseum werd met Europees geld een stroomversnelling en werden er vistrappen aangelegd. De rivier lijkt hierdoor op het water wat door Straatsburg vloeit; dezelfde stroomversnellingen, dezelfde bochten.

Het Van Abbemuseum werd een paar jaar geleden vernieuwd; het is van de belangrijkste musea voor moderne kunst van Nederland. Ik houd van kunst en ga graag naar een museum. In Eindhoven ben ik enkele maanden na de heropening gaan kijken; daarna ben ik er niet meer geweest. Via het internet heb ik het tentoonstellingsbeleid wel gevolgd maar er was in al die jaren niets wat mijn hart sneller deed kloppen: in het Van Abbe is de leiding van het museum al heel lang bezig met tentoonstellingen over tentoonstellen en de betekenis van het museum…
Maar goed, nu ik er langs wandel, kan ik het niet laten om naar binnen te gaan met m’n museumjaarkaart. De caissière zegt me dat ik een rode sticker op mijn kleding moet plakken, goed zichtbaar, als bewijs van toegang. Dat wil ik niet, zeg ik. Toch moet het. Ik plak de sticker op de tas van mijn computer, en verwijder het ding zodra ik de hoek om ben.
Maar verder kom ik niet, want ik word aangesproken door een jonge studente die mij een volgend label wil opplakken. Zij vertelt dat dat hoort bij het onderzoek naar de toekomst van het museum, en dat in de actuele tentoonstelling de bezoeker centraal zou staan. Daarom is het nodig dat ik uit drie verschillende identiteiten een keuze maak: de Pelgrim, de Flaneur of de Toerist. Ook hier wil ik niet aan meedoen. Dat wordt niet op prijs gesteld, en niet geaccepteerd. Gelukkig wandelt er een schoolklas voorbij, en vraag ik de studente met de grote letters GM op haar T-shirt of er ook voor kinderen een formule beschikbaar is om het museum te bezoeken. Dat blijkt het geval, echter ook hier moeten de kinderen een rol kiezen.

Ik laat de jonge studente met GM op haar buik (later zag ik ergens dat zij de ‘Game Master’ van het museum bleek te zijn) voor wat ze is. In de eerste zaal liggen houten stokken in een cirkel op de grond, en hangen zwart-wit foto’s aan de muur, voorstellende een Engels landschap aan de zuidkust. In een volgende zaal was Jospeh Beuys (1921) verantwoordelijk voor de inrichting. Deze Duitse kunstenaar was actief lid van de Hitlerjugend, en daarna maakte hij deel uit van de luchtmacht van Hitler. Als bemanningslid van een jachtbommenwerper streed hij voor de idealen van het Nazisme. In het zaaltje in het Van Abbemuseum had hij een houten bed geplaatst, een zwarte kast, en nog wat andere spullen. Een tafellamp hing tot enkele centimeters boven de vloer. Aan de muur was een luchtbuks opgehangen.
In de volgende zaal draait mijn maag om. Er is een oude, beverige zwart-wit film te zien van een arme sloeber die in zijn onderbroek op een betonnen vloer ligt en niet kan op staan. Het filmpje blijkt gemaakt te zijn in een inrichting waar oorlogsslachtoffers na de Eerste Wereldoorlog werden verzorgd. Een kunstenaar ontdekte het filmpje recentelijk, plakte zijn naam eronder en laat het nu zien in het museum.

Weer verder is een zaal met grote doeken van Neue Wilden, Georg Baselitz en Anselm Kiefer een opstapje naar een heel grote zaal waarin met reusachtige letters een vraag op de muur is geschreven: Wat is democratie? Er wordt in die zaal een film vertoond waarop te zien is hoe tegen een lucht met cumulus wolken nationale vlaggen werden verbrand. Verder, in die verduisterde zaal, staan televisies op een grote tafel, waarop verschillende mensen kritiek uiten op het kapitalisme en de democratische rechtsorde. Tegelijkertijd, over de schermen heen, wordt in een volgende donkere ruimte in het Engels via een doorlopende tekst opgeroepen om zelfmoord te plegen.
Ik vind het moeilijk om me staande te houden, eerlijk gezegd. Zo snel als ik kan verlaat ik het doolhof van zalen en zoek een weg naar het restaurant. Intussen passeer ik verschillende mensen; ik herinner me een mevrouw in een zwarte tuniek, met om haar hals een rode ketting. Ze had harde ogen en keek beslist onvriendelijk. Ik voelde me werkelijk niet op mijn gemak.

In de kantine van het museum zit een rumoerig, uitgebreid gezelschap van dames en heren van middelbare leeftijd uit gegoede kringen. Dat kun je zo op maken aan de juwelen die de dames droegen en de snelle, smetteloze pakken van de heren. Ik neem plaats aan een tafeltje en zoek op de kaart naar een boterham met kaas of worst, en een beker melk. Dat blijkt onmogelijk; de kaart biedt verschillende mogelijkheden, maar niet voor mijn portemonnee en niet voor mijn honger. Ik waag een nieuwe poging in het museum en tref in een andere zaal een uitdragerij, met een door midden gezaagde VW Kever, hangend aan het plafond.
Alle kunstwerken en signalen in het Van Abbemuseum maken me duidelijk dat mijn aanwezigheid niet op prijs wordt gesteld. Alleen wie de codes van het museum accepteert, kan en mag hier dwalen. Verdrietig haast ik me naar de uitgang, naar de stadse wereld, zonder labels, zonder (marketing)concepten, maar vrij.

Het van Abbe Museum, in de deftige Dommel, bijna 75 jaar.

Mijn tocht vervolg ik langs de Dommel. Het is gelukkig mooi en mild buiten. In het gras ligt een man met plastic zakken om zich heen. Hij tekent in een schetsboek, kleurig en met vilstiften, herinneringen aan de Antillen.

Verder wandelend tref ik een heer, die met grote stappen vaart maakt, en af en toe halt houdt, schuin omhoog kijkt, zoals het beeld ‘Monsieur Jacques’ van Oswald Wenckebach op de Coolsingel in Rotterdam, of voor het Museum Kröller-Müller. Meneer Desprez is zijn naam en hij woont sinds elf jaar in het centrum van Eindhoven. “Oorspronkelijk kom ik uit Heerlen,” vertelt hij, “maar ik vind het hier wel aangenaam. Eindhoven blijft een verzameling van dorpen, aaneen gegroeid, waar men elkaar ’s morgens op straat groet. Dat vind ik fijn, dat men elkaar groet.”

Meneer Desprez wandelt met zijn handen op de rug. We passeren een middelbare school, het deftige Maerlandt Lyceum, een heer met een verrekijker op zijn borst, die zojuist een fazant heeft gezien, en een openluchtmuseum. Meneer Desprez heeft in de bouw gewerkt, en meegemaakt dat hij bij een groot project in de Flevopolder werd aangesproken door een hoofd Bouw en Woningtoezicht, die hem verzocht de kinderkamer voor zijn dochter in te richten met meubilair uit de P.C. Hooftstraat, op voorwaarde dat het bedrijf nooit en nooit meer last met de hoofdambtenaar zou hebben. Zijn baas zei meneer Desprez dat hij aan dat verzoek moest voldoen. “Last hebben wij ook nooit meer gehad. Maar ik vind het nu nog vreselijk. Je wordt in die wereld meegenomen, en je moet dan meedoen. Na mijn pensioen wilde ik er niets, niets meer mee te maken hebben.”

Mede door deze ervaringen heeft hij een afkeer van de politiek gekregen, en van PvdA’ers in het bijzonder. “Het zijn mensen, PvdA’ers, die het lot van de gewone mensen gebruiken om er zelf beter van te worden. Daarom waardeer ik de SP veel meer. Dat is dan wel een centraal geleide partij, maar iedereen weet dat wie in de SP actief is, dat niet voor eigen gewin doet. De PvdA heeft het altijd over de mensen, maar is nooit met de mensen.”
Het is een veel en vaak gehoorde kritiek op de Partij van de Arbeid, die altijd pijn doet. Ik weet dat zoveel sociaal-democraten hun best doen, en meer dan dat. Dat mensen die soms in hoge posities verkeren en veel verdienen ook hun best doen, en nooit vergeten waarvoor zij staan, en van waar zij komen. Andere PvdA’ers vergeten makkelijk hun achtergrond, en gebruiken de partij als instrument voor het bereiken van een positie, voor het veroveren van macht, of aanzien. Je kunt dit soort mensen zo herkennen, aan gedrag en houding, ook al is het nooit verstandig te generaliseren.
We wandelen verder door de groene long van Eindhoven, zien aan weerzijden de mooiste huizen, en de meest luxe appartementen voor ouderen. Meneer Desprez vertelt onderweg over het gezin waarin hij opgroeide. “Mijn vader gaf Nederlands op een katholieke school in Heerlen. Ik heb nog twee oudere broers. Toen de eerste de HBS voltooid had, kwam meneer pastoor thuis met de vraag of mijn vader zijn oudste zoon naar Rolduc wilde sturen, voor een priesteropleiding. Mijn vader wees het verzoek af. ‘Maar,’ zei mijn vader, die de ontsteltenis van de pastoor voor wilde zijn,  ‘ik heb nog twee zonen.’ Toen mijn tweede broer eindexamen had gedaan, kwam meneer pastoor opnieuw. ‘Vraag het maar aan hem zelf’, adviseerde mijn vader. De pastor ving bot. Ook mijn tweede broer was stellig: geen priesteropleiding; niet naar Rolduc. De pastoor was woedend. Ik kwam een paar jaar later aan de beurt. Mijn vader liet hem binnen en vroeg of ik naar Rolduc wilde gaan. ‘Ik dacht het niet’, antwoordde ik voorzichtig. Voor mij geen leven als priester. Woest werd de pastoor, woest. En nu komt het. Mijn vader heeft moeten strijden om zijn baan als docent te houden, echt waar. Een jarenlange strijd.”

We wandelen verder. Meneer Desprez wijst op een groot gebouw, in de verte. In dat gebouw wordt onderzoek verricht, onder de vleugels van Philips. “Eindhoven is een heel goede stad,” vertelt hij, “voor wie goed kan leren. Als doctor ingenieur heb je hier kansen, volop. Men leeft nu van kennis. Voor wat het waard is. Ik ben blij dat ik niet meer hoef. Ik schilder graag. Ik schilder gezichten, of bloemen in grote bossen.”

Uiteindelijk komen we aan de rand van de stad, voor zover ik kan overzien, vlakbij een groot nieuw zwembad dat is vernoemd naar zwemkampioen Pieter van den Hoogenband. We moeten een kwartiertje wachten op de bus naar het centrum en nemen plaats op een bankje. “Door mijn werk, waarvoor ik veel moest reizen, kreeg ik op enig moment een auto van de zaak. Dat was heel bijzonder, en ik belde mijn moeder op. We zouden zondag een ritje maken, zomaar door Limburg. Ze zat achterin, en keek haar ogen uit. Ze genoot enorm. Aan het eind van de middag bracht ik haar weer thuis. Toen vroeg ze wat voor een merk de auto had. ‘Een Toyota’, antwoordde ik. ‘En waar wordt die gemaakt?’, vroeg ze. ‘In Japan’, antwoordde ik. Mijn moeder was ontstemd, ten zeerste. Ze had in Indië in het kamp gezeten. Wij rijden niet in Japanse auto’s, zei ze. Ik moest de auto van haar teruggeven aan mijn baas. Ze stond er op.”

Meneer Desprez kijkt voor zich uit, en zwijgt een ogenblik. De auto kon hij natuurlijk niet teruggeven; het had hem zijn baan gekost. Even later stappen we in de bus. Halverwege wijst hij op een oudere man, met een vriendelijk gegroefd gezicht. “Zo iemand zou ik kunnen schilderen”, zegt hij en stapt dan uit, bij het Stadhuisplein, vlakbij het Van Abbemuseum.
Ik rijd door naar het stadshart van Eindhoven en wandel naar een plein, omringd door glimmende, glanzende winkels en terrassen. Op een bankje ga ik zitten.  Ik denk na intussen, over het verdriet wat ik voelde bij mijn bezoek aan het Van Abbemuseum, en aan meneer Desprez die kritiek had op PvdA’ers, en zelf in zijn werk moest meedoen met ontwikkelingen die hij niet wilde.

Er wandelt een man voorbij, met een lange baard die iets onduidelijks roept over een profeet. De verwarring die hij uitdraagt, lijkt niemand te raken.

Tot hier nu, morgen weer verder.  

Heel hartelijk gegroet,

Jan

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

brief zevende etappe, uit Eindhoven

Kats, 8 april 2011.

Beste Allemaal,
Vrijdag, twee weken geleden. Ik verlaat in de vroege morgen de woning van Raf en Rini Daenen, en wandel het natuurgebied in, de Landschotse Heide, op weg naar Vessem, en vandaar via Veldhoven naar Eindhoven. Dat is een eind. Ik zal er de gehele dag mee zoet zijn, en even na vijf uur moet ik in het jongerencentrum Dynamo zijn, om er de jonge rapper Fresku te ontmoeten. Mijn jongste zoon, groot fan, had me op zijn muziek en teksten gewezen. “Doen,”zei Thomas, “is een rap die met jouw voettocht te maken heeft.” We zochten het op, via you tube, dat wonderschone onderdeel van het internet. Vervolgens heb ik contact gezocht, en vond het, ook weer dankzij het internet snel.
Welaan, op stap, zonnig, maar fris, zo in de vroege ochtend. De waterstand in het gebied is hoog; het lijkt eerder moeras, dan een heide landschap. Maar mooi, zo mooi. Het idiote is alleen dat je in een Nederlands natuurgebied nooit ontkomt aan het gevoel in een park te lopen. Altijd is er ergens prikkeldraad zichtbaar, of, gekker nog, staan paaltjes waarop pijltjes en kleurtjes zijn aangebracht, die voor mij op een geheimzinnig plan duiden, maar voor anderen, ingewijden, mogelijk aanwijzingen zijn voor een route naar vertrouwen en geluk. Het is meer dan een uur voor ik een volgend dorp, Vessem, bereik. Gelukkig is de eerste winkel die ik zie een bakkerij. Mijn voorouders waren bakkers, in Delft, en om die reden zoek ik altijd een moief om even binnen te gaan, en iets, een kleinigheid te kopen. Bij mijn opa thuis werd er gesproken over de strijd tegen de broodfabrieken, en hoe moeilijk het was om die strijd in de stad te winnen. In de loop der jaren is het aantal zelfstandige bakkers snel verdwenen, niet alleen in de steden, ook op het platteland verdwenen en verwdijnen bakkers. In Vessem houdt de bakker Hents van Moll zich al drie generaties staande, meer dan 70 jaar. En de zoon van de bakker zal het bedrijf over nemen, vertel de bakker trots. Zij durven de concurentie met het brood in de plaatsdelijke supermarkt wel aan. Kwaliteit wint he nu eenmaal altijd, meent de bakker. Ik koop er een heerlijk worstenbroodje en twee witte kadetjes voor onderweg.
Even verder het terras van hotel de Gouden Leeuw en ik drink voor het eerst dit jaar een kopje koffie, buiten in de voorjaarszon, en werk mijn aantekeningen bij.

Op weg naar Veldhoven loop ik een erf op van een nieuwe boerderij. Een nieuw woonhuis en drie lage, gesloten stallen. Je ruik niets, hoort niets en ziet niets. Ik ben benieuwd naar de aard van he bedrijf en klop aan bij de achterdeur. De boer komt naar buiten, verrast. We zijn ongeveer even oud; onze zonen hebben dezelfde leeftijd. Hij heeft in zijn schuren 95 000 vleeskuikens. “En daarmee ben ik een kleine boer,”zegt hij. “Mijn zoon kan het bedrijf niet overnemen. De kosten zijn te hoog, en de opbrengsten te laag. Grote bedrijven, Mora, kopen liever kip voor een euro in Thailand, met ale risico’s vandien. Voor een euro de kilo kunnen wij hier geen kippenvlees produceren. Maar ja, wat wil je. Daar worden alle medicijnen en producten gebruikt die hier al derig jaar verboden zijn.”
Zijn naam durft de boer niet te vertellen. “We zijn te kwetsbaar,”zegt hij, “de samenleving is boeren niet goed gezind. De mensen zijn tegen de megastallen, en daar ben ik ook tegen. Maar ik vind dat familiebedrijven zoals het van ons, moeten kunnen blijven bestaan. Wij voldoen aan alle milieu-eisen, maar ja… of dat genoeg is? Gemeenten, projectontwikkelaars, de Brabantse Milieu Federatie en het Brabants Landschap willen het liefst alle boeren uit het gebied tussen de Brabantse dorpen weg hebben. En dat leidt dan onvermijdelijk tot mega stallen, temeer omdat alleen door schaalvergroting de landbouw op den duur nog rendabel is. En dan moet je weten dat mijn vader indertijd twee duizend kippen had, en daarmee een gezin kon onderhouden. Ik heb 95.000 vleeskuikens, en het gaat gewoon niet meer. Kosten stijgen, maar de opbrengsten niet.”
In ons dorp, Kats, hebben de akkerbouwers eindelijk eens de wind mee, door die hoge graanprijzen op de wereldmarkt. Jarenlang verdienden de boeren van Kats niks, of leden verlies, terwijl de producenten van vlees het hoofd wel boven water konden houden. Maar nu, nu de vraag naar voedsel op de wereldmarkt zo snel stijgt door de toegenomen welvaart in grote delen van de wereld, en de groei van de wereldbevolking, is er in de akkerbouw wat lucht.
In de veeteelt hebben boeren enorm last van de gestegen graanprijzen.Veevoer is daar immers direct van afhankelijk. Bovendien is op de wereldmarkt goedkoop vlees beschikbaar, ook al wordt dat zelden of nooit geproduceerd onder omstandigheden en volgens de eisen, zoals die in Noordwest Europa worden geëist. Tegelijkertijd wordt de intensieve veeteelt en industriële voedselproductie in een overbevolkte omgeving steeds riskanter. “Mijn zoon,” zegt de kippenboer, “is nu in dienst bij een loonbedrijf. Dat is wel fijn, en hij heeft het naar zijn zin.”

We geven elkaar de hand, en ik wandel verder, in der ichting van Veldhoven. Op de velden, bij een boomkwekerij, is een groep Polen aan het werk. Ze spreken geen Nederlands of Duits, merk ik. Onderling hebben ze plezier en er wordt hard gewerkt.’
In Zandoerle, op een prachtig dorpsplein, met een herberg, een kapelletje, en monumentale boerderijen, kom ik twee echtparen tegen, Kees en Maria van Herk, en Jan en Anja van Hoef. Zij wandelen met elkaar voor de lol, maar ook als traing voor Maria, die een Pelgrimsroute gaat stappen, voor het goede doel. Kees is timmerman, Jan net gepensioeneerd als brandweerman. Anja werkt voor MEE. Ze zijn geboren en getogen in Veldhoven, en vertellen hoe het dorp is uitgebreid de jongste decennia, en hoe de fabrikant van computer onderdelen, ASML, met 1800 werknemers welvaart brengt. We stappen flink door, en in de buurt van Veldhoven, wanneer we in de verte een gigantische nieuwe school voor het voortgezet onderwijs passeren, voel ik me voor het eerst in al die weken, wankel worden. In krijg het warm, en koud en begin te transpireren. Jan en Anja stellen voor een kopje koffie te drinken, in plaats van naar Eindhoven door te stappen. Ik neem het aanbod in dankbaarheid aan, en even later zitten we in de tuin, en knap ik op, met wat druivensuiker, vocht, en gezelligheid.
Met de bus ga ik naar Eindhoven en tref in het jongerencentrum Dynamo de jonge rapper Fresku. Hij is 24 jaar, van Nederlands Antilliaanse afkomst. Zijn teksten zijn bijzonder, vind ik, en zijn betekenis voor jongeren, die hij begeleidt, verdient alle steun en aandacht. De ontmoeting is hartelijk; we spreken over elkaars werk, leven en perspectief. Het gaat uiteindelijk om verbindingen, over het accepteren van de ander, en het overbruggen van verschillen om de hardheid in de samenleving te kunnen overwinnen. “Toen ik klein was,” zegt Fresku, “hingen er touwtjes door de brievenbus naar buiten en kon je daar aan trekken wanneer je naar binnen moest. Ok straat speelden we met stoepkrijt en eigenlijk is onze enige opdracht dat we er oor zorgen dat dat vertrouwen weer terugkeert, dat we de kleur van krijt op de stop weer zien.”
We omhelzen elkaar, en nemen afscheid. Ik ben moe, en keer terug naar Zeeland, per trein. Volgende keer weer verder; twee dagen door de stad.
Voor nu, tot hier en dank aan een ieder voor alle aandacht, zorg en vriendschap.

Jan

Op weg naar Eindhoven, het ochtendlicht

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

zevende etappe, brief uit Westelbeers

westelbeers

Kats, 3 april 2011.

Beste Allemaal,

Het weer, tijdens de zevende etappe was uitzonderlijk. Voor het eerst was het heerlijk om te wandelen; niet te warm, een uitbundige zon, en een zachte frisse bries. Onderweg sprak ik veel mensen, en ’s avonds was ik te gast bij Raf Daenen die me mee nam naar de fractievergadering van de PvdA in Oirschot. De volgende dag, vrijdag, opnieuw prachtig weer, en leerzame ontmoetingen. Wat opviel was de enorme afstand tussen de wereld van de mensen op straat, en de beleidsnotities.
De fractievergadeing van de Partij van de Arbeid in Oirschot, aangevuld met leden van het afdelingsbestuur, maakte indruk. Eenvoudige mannen en een vrouw die zich op een door de weekse avond in een donkere ruimte buigen over de onderwerpen die in de gemeenteraad, het hart van de lokale democratie worden behandeld. Vertel niet dat deze mensen niet weten wat er in de samenleving aan de hand is; dat weten ze natuurlijk wel. Wat wel een probleem is, lijkt me, is dat de zorgen en de taal van de mensen op straat in schril contrast staan met de werkelijkheid van een gemeentehuis.
Even buiten Biest trof ik Kees aan, tot voor kort internationaal vrachtwagen chauffeur. Hij is in de weer met een spuit en het eerste onkruid. Een eenvoudig praatje. Hij beklaagt zich over de overheid; de gemeente gaf hem toestemming drie kleine schuren op zijn erf te slopen en te vervangen door een nieuwe schuur, maar de provincie hield dat tegen. Hij wacht al zeven jaar op een uitkomst van het geschil tussen gemeente en provincie. Intussen wil hij niet langer wachten en is maar begonnen om de oude, vervallen kleine schuren te restaureren. Eerst de daken van asbest vervangen, en vervolgens de toegangsdeuren herstellen. Kees wil graag een roldeur maar dat mag niet van de gemeente. Het moeten openslaande deuren worden; dat vindt een ambtenaar mooier. Maar het is ook duurder.
“Dit is het ergste,”zegt Kees. “Sta ik hier bij de schuur en dan komt er volk. Of ze niet kunnen komen klussen. Ik ken ze allemaal. Ze hebben twee inkomens: een witte uitkering en een zwart inkomen. Als ze een koelkast nodig hebben, gaan ze naar de gemeente. Dan krijgen ze een koelkast. Pas op, hoor. Ik vind dat als iemand ziek wordt, er een goede uitkering moet zijn, maar teveel mensen tillen de boel. Zij maken het kapot voor iedereen.”

Kees is ook ziek geweest. Net zoals veel andere vrachtwagen chauffeurs kreeg hij last van de rug en onderrug. Tot tweemaal toe werd hij geopereerd. Ik vertel over een vriend die ´s nachts om hulp belde naar de huisartspost maar tot tweemaal toe werd geadviseerd een paracetamol te nemen, of zelfstandig naar de huisartsenpost te komen. Dat laatste kon hij niet meer. Hulp kwam uiteindelijk tegen het ochtendgloren, maar wel te laat.
Kees: “Er zijn teveel mensen die voor niks een beroep doen op de dokter. Die verpesten het voor een ander. Hij geeft een gelijkaardig voorbeeld uit de zorg. Ooit viel een zware kist op zijn voet. Drie tenen zwelden op, Na een dag werd de zwelling, en de pijn zo eg, dat het tijd werrd om een arts te plegen. Via de huisarts belandde hij in het ziekenhuis. “En daar zat een ventje, een mannetje met een stropdas en een sneeke in zijn vinger,” vertelt Kees, “en hij had bloedverdunners. Op enig moment, we zaten nog in de wachtkamer, komt er een meiske van een jaar of acht, negen binnen met haar moeder. Dat meisje had een arm als een lam vleugeltje, helemaal gebroken en ze huilde van de pijn. Natuurlijk kon zij voor haar beurt naar binnen, wat mij betreft. Maar toen begon dat ventje met zijn sneeke inde vinger. Dat hij zou dood bloeden en dat hij eerst moest. Toen heb ik dat ventje beet gepakt en gezegd dat ik hem met drie gebroken tenen de deur uit zou schoppen, als hij nog een keer zijn mond zou open doen. Voor uit dat kleine sneeke vijf liter bloed is gedruppeld…. Kom nou. Dat soort types, van altijd voorrang en steeds meer eisen, daardoor komt het dat men afstand organiseert. En ja, daardoor vallen er slachtoffers,”
We nemen afscheid, ik wandel verder, het onbekende Brabant in, in de richting van Diessen. Het is heerlijk, wandelen, in alle rust. De wegen zijn goed onderhouden, het landschap is onderhouden en geordend. Landerijen wisselen af met kleine bospercelen; aan alles voel je dat het voorjaar binnen enkele dagen het leven zal kleuren, uitbundig en scherp. Nu herademt dit landschap een ogenblik, na een lange, donkere winter.
Diessen bereik ik in de tweede helft van de middag. Het is nog een eind naar Westelbeers, weet ik. Zeker twee uur wandelen. Het maakt me niet zoveel uit. Het lopen gaat goed en doet allang geen pijn meer. Ik twijfel alleen over de juiste weg, spreek een ouder echtpaar aan en vraag de weg naar Westelbeers, waar ik zal logeren bij Raf Daenen, fracrievoorzitter van de PvdA in Oirschot. Het ouder echtpaar heeft juist boodschapen gedaan bij de slager en is op weg naar huis. “We nemen je wel een eind mee,” zegt de man, die zachtjes loopt en weinig worden gebruikt. In de auto vertel ik hem over het doel van mijn wandeltocht, en naar wie ik op weg ben. “Dat is een oude buurman van me,” vertelt hij.

Onderweg vertelt Toine van Lieshout, want zo heet de man, dat hij bouwvakker van beroep is, en dat zijn longen kapot zijn door het asbest. “Mensen raden me aan een proces tegen het bedrijf te beginnen. Ik heb recht op schade vergoeding, maar wat heb je aan zo,n zaak? Ik kan nog maar twintig, dertig meter lopen. Waarom zou ik mijn energie steken in een rechtzaak? Maar wat ik wel erg vond is dat het Sociaal Fonds, waar ik meer dan 42 jaar aan heb betaald, geen uitkering wilde geven. Daar heb ik wel een rechtzaak voor moeten voeren. Zij wilden een ontslagbriefje zien, van mijn eerste werkgever, toen ik 17 jaar was. Nu ben ik zestig jaar. Weet je, die directie van het Sociaal Fonds doet goede zaken wanneer ze elk jaar 1000 mensen zoals ik buiten de deur kan houden. Dat levert vast en zeker bonussen op. Dat is triestig. Ik heb mijn leven lang heel hard gewerkt, en ben nooit met vakantie gegaan omdat ik altijd blij was wanneer ik thuis kon zijn. Ik had het goed. N nog. Ik geniet van elke dag die ik krijg.”
We naderen de rand van een natuurgebied, de Lanschotse Heide. Hier zetten meneer en mevrouw van Lieshout me af, en zeggen dat ik alleen maar rechtdoor moet blijvcen lopen; dan kom ik vanzelf bij Raf Daenen. Wanneer ze weg rijden, zwaaien we. Ik voel me dankbaar, en ook weer ongemakkelijk, koningskind die ik ben.
Raf en zijn Rini met hun kinderen wonen inderdaad op het mooiste plekje van Nederland, zoals Raf door de telefoon had verteld, midden in een natuurgebied. Het is hier midden in het bos stil. Voor het huis liggen twee weilanden, die uit komen op een meer, het… ven Het doet denken aan het lanschap van het hoge Noorden, Zweden, en delen van Finland. Aan de achterzijde van het huis liggen enkele weilanden; tegen de bosrand aan. Een uur voor het invallen van de duisternis komen reeën uit het bod, en grazen voorzichtig van het vroegst groeiend gras.
Raf Daenen is een Kempenzoon, zoals hij zegt. Hij komt uit het zuidelijke, Vlaamse deel van de Kempen en is op jonge leeftijd met een koffertje in de hand naar het noorden gereisd om in een TBS kliniek te gaan werken. Hier, in het Nederlandse deel van de Kempen, heeft hij zich gevestigd, werd actief in de plaatselijke PvdA en was enkele jaren wethouder in Oirschot. Bij de recente provinciale verkiezingen kreeg hij de dertiende plaats op de kieslijst.
“Ik ben nen socialist en nen katholiek,” zegt Raf. “Ik was een jongen nog toen ik op de markt van Hasselt, in Vlaams Limburg Willy Claes tegen kwam, en met hem in discussie ging. Allengs kwam er meer volk om ons heen staan. We spraken wel een half uur. En Willy Claes zei tegen mij, een katholieke jongen van de Kempoen… gij, gij zijt nen socialist. Zo is het gekomen, denk ik.”

Om het kleine boshuisje, staan nog een enkele schuren, en scharrelen schapen en kippen rond. De schapen moeten naar een nieuwe wei; ze volgen Raf op een drafje. Er zijn, denk ik, geen leukere dieren dan schapen. Het is net alsof ze met die trouwe ogen altijd een beetje lachen, wanneer schapen hollen, schommelen ze een beetje en op agressiviteit heb ik een schaap nooit betrapt. Bovendien geven schapen wol, en houden ze het gras kort.
Snel eten we met twee van de kinderen frietjes, met een kroket en daarna spoeden we ons naar de fractievergadering in Oirschot. Het is al donker wanneer we door dat oude plaatsje wandelen. Oude, middeleeuwse gevels; smalle, schilderachtige straten en stegen; grote en kleine kerken en alom cafés roepen het beeld van vertrouwde gezelligheid op. We komen een heer tegen, een liberaal, op zoek naar zijn fractie, die op hun beurt ook de raadsvergadering gaan voorbereiden. Ongetwijfeld zijn ook de christen democraten ergens bijeen, en die partij met de rare naam, De Gewone Man… Maar al bij al zijn burgers actief om inhoud en richting te geven aan de lokale democratie, en links of rechts om, is dat bewonderenswaardig.
Een van de bronnen waarom ik zo zeer hecht aan de democratie, zijn ervaringen die ik in Vlaanderen op deed, als verslaggever van het dagblad de Morgen. Voor de krant heb ik verslag gedaan van de processen in het Duitse Kiel, tegen de verantwoordelijken van de Duitsers voor de bezetting en de deportatie van de Joden uit België. Van de drie schuldigde Nazi’s pleegde er een aan de vooravond van het proeces, een voormalig rechter, zelfmoord. Een tweede kreeg een doktersverklaring dat hij te ziek was; de derde, na de oorlog drogist in Hamburg, Kurt Asche stond wel terecht. Dat proces, de documentatie vooraf, de getuigenissen en ondervrageingen, hebben een onuitwisbare indruk op me gemaakt. Het verhaal van het proces voert te lang om hier en nu uit een te zetten, maar voor wie iets wil weten over de bezetting van België raad ik aan om eens een bezoek te brengen aan het concentratiekamp Breendonk, net onder Antwerpen, of de Dossin Kazerne in Mechelen. Of kijk eens bij uitzending gemist naar de documentaire Wie is David Süsskind, van de Joodse Omroep.
Goed, de fractievergadering van de PvdA in Oirschot, in een zadelmakerij uit de 18e eeuw.. Op zware grote houten tafels komen zes, zeven PvdA-ers bijeen, de twee leden van de fractie, en enkele bestuursleden. Ze nemen de stukken door van de komende raadsvergadering. Aan de orde komen belangrijke onderwerpen, de volksgezondheid en de intensieve veeteelt, en waar al dan niet nieuwe locaties gevonden kunnen worden voor intensieve veeteelt. De gemeente heeft bepaald dat dit alleen kan op’duurzame locaties’… De discussie binnen de vergadering is nauwelijks te volgen; wat is een duurzame locatie, denk ik, en hoe vind je die? En wat heeft dat met het lot te maken, van Kees en Toine? Zouden zij iets begrijpen van het debat hierover? Ook monumentenbeleid komt ter sprake, en ook hier is het voor een buitenstaander moeilijk om de gesprekken te volgen. Maar wel is duidelijk dat dit spanning op roept. Stel dat je een pand hebt, wat plots onder monumenten zorg valt, wat is dan nog de vrijheid als eigenaar om een muurtje te vervangen, of een kozijn te schilderen? “Wanneer je eigenaar bent, en onder monumentenzorg valt, betekent dat je feitelijk juridisch wordt onteigend,”zegt een van de aanwezigen. Anderen weerspreken dit. Maar de spanning over waar de grens ligt van wat de overheid vermag, en wat niet, over wat de rechten zijn van het individu en de belangen van de gemeenschap wordt niet opgelost. Aan het eind van de vergadering vertelt een van de fractieleden vertrouwelijk te zijn geinformeerd over de gevolgen van het drugsbeleid. Vertrouwelijke gegevens worden niet besproken, maar een disucssie over drugs volgt evenwel. Wat te doen met het gedoogbeleid? De gevolgen van het gebruik van soft en hard drugs (criminaliteit, gezondheid) zijn langzamerhand niet meer te dragen door de gemeenschap; het legaliseren en controleren van de productie van soft drugs staat op gespannen voet met internationale verdragen…. ook in Oirschot zien de sociaal democraten de dillema’s maar vinden geen uitweg.
Aan het einde van de vergadering bekent Raf aan zijn partijgenoten dat het hem veel wordt, vijf avonden in de week in touw voor de partij, en vaak de zaterdag ook nog. Op de terugweg spreekt hij over het modern socialisme. “Er moet wel wat gebeuren,”zegt hij, “en snel. Want het gaat zo niet goed met de Partij van de Arbeid. Wat is onze koers? Waar hebben we het over? Wat is de richting, wanneer een politiek leider op stapt, en zich voor vier dagen in de week 400.000 euro laat uit betalen? Het socialisme heeft nog zeker een toekomst en ik wil daar graag aan bijdragen, maar we mogen niet te lang meer wachten. Waarom denk je, is de Partij van de Arbeid, nog nodig? Wat is de reden van bestaan van de sociaal democratie?”
Raf vertelt dat hij met een collega van de hogeschool Fontys, waar hij werkt, aan een boek werkt over het moderne socialisme. We schetsen in de eerste twee hoofdstukken de grote problemen van deze tijd, en daarna willen we aan de hand van voorbeelden laten zien hoe, in kleine gemeenschappen, met kleine voorbeelden inhoud en richting gegeven kan worden aan het nieuwe socialisme.”
Het is al bijna half twaalf wanneer Raf me naar zijn gastenverblijf leidt. Dankbaar voor gastrvijheid, zorg en aandacht, neem ik afscheid en val ik even later in bed…. en er dwars heen….
Morgen meer. Over de twee dag, op weg naar Eindhoven.

Hartelijke groeten van Jan

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

zevende brief Langs het Wilhelmina kanaal

Kats, 30 Maart 2011.
Beste Allemaal,

Vorige week wandelde ik in een voorjaarszonnetje van Tilburg naar Eindhoven, via Biest- Houtakkers, Westelbeers, Diessen en Veldhoven. Onderweg sprak ik twee jonge VMBO scholieren, een oude dame, net hersteld van een hersenbloeding, een internationaal vrachtwagenchauffeur, een bouwvakker met kapotte longen, een kippenboer, en wandelde het laatste stuk samen met Kees en Maria, en Jan en Anja, naar Veldhoven. In Eindhoven, kort voor de terugkeer naar Zeeland ontmoette ik een held, de jonge rapper Fresku. Donderdag avond logeerde ik bij Raf en Rini Daenen in Westelbeers en bezocht met Raf in de avonduren de fractievergadering van de Partij van de Arbeid in het ethablissement de Zadelmaker in Oirschot. Hoe verbind ik nu al die verhalen, en indrukken? Rene Cuperus gaf dinsdag tijdens een stafbijeenkomst van de Wiardi Beckman Stichting duiding: het zijn ongemakkelijke verhalen…
Dat is het ook, deze voettocht. Ongemakkelijk. Want stel je voor. Het voorjaar wenkt, de zon warmt voor het eerst dit jaar het land, en ik ga met bus en trein op weg naar de abdij van Koningshoeven, aan de stadsrand van Tilburg, het vertrekpunt voor twee dagen te voet door het Brabantse land. Dat begin is al ongemakkelijk. Een ander werkt, met te weinig tijd in een verzorgstehuis en doet oude mensen te kort, een volgende werkt in een productiehal, eentonig en aanhoudend onder druk, een ander weer, haast zich van deur tot deur, met brieven voor een schamel uurloon. En ik? Ik wandel langs een kanaal, weg van het lawaai, als een koningskind. Dat is ongemakkelijk, maar het moet wel. Het gaat niet om mij, ten slotte, maar om de op te tekenen verhalen, en om het verband wat al zo wandelend, wordt gelegd.

Het abdij complex van Koningshoeven intrigeert. Er wordt bier gebrouwen, La Trappe, en brood gebakken. Ondanks de ontkerkelijking zijn er nog steeds monnikken in de abdij, die aan het einde van de negentiende eeuw werd gesticht. De orde van de Trappisten die hier gevestigd is, krijgt heus af en toe nieuwe jonge mannen die willen intreden. Blijkbaar spreekt de religieuze levensvorm nog steeds aan. Monnikken krijg ik evenwel niet te zien, noch te spreken; in de kantine werken mensen van buiten het klooster.
Aan het einde van de ochtend ga ik op weg, langs het Wilhelminakanaal dat eerst in 1923 werd voltooid. (Er werd meer dan 125 jaar over het kanaal gesproken, voor de eerste schop de grond in ging, in 1910). Het wordt gebruikt door de binnenvaart, en pleziervaart en een wandeling over het jaagpad is een waar genoegen.
Bij de brug van Biest zitten twee scholieren in het gras, Esther (14) en Bram (15). Het is eigenlijk tijd om op school te zijn, veronderstel ik. Maar dat blijkt een vergissing: beiden hebben een proefwerkweek, en moeten zich voorbereiden op nieuwe repetities. Ze vertellen dat het niet goed gaat op school; beiden zitten in de tweede klas van het VMBO. Bram VMBO basis; Esther VMBO kader. Ze vinden er geen klap aan, op school. Saaie boeken, saaie regels leren, saaie grammatica… eigenlijk vinden ze alles saai. Twee vriendelijke, wel willende en aardige kinderen en ze walgen van school. Wat is het probleem? Esther wil graag in de zorg werken. “Ik wil zo graag voor mensen zorgen. Maar daar kan ik nog niks mee op school.” Bram, op zijn beurt, wil graag in de modewereld terecht komen. “Ik heb een goede babbel, en ik kan verkopen. Meer kan ik niet, dat is bewezen. Ze hebben alle labels op me geplakt die ze kunnen vinden: AdHd, ADDD, dyslexie, dyscalculie. Alles. Ik kan niks.” Hij lacht er om.
Ik niet. De schoolmeester die ik ook ben, vindt het vreselijk dat het onderwijs er niet in slaagt talenten van kinderen te herkennen en hen vooruit te helpen. Bram en Esther willen graag leren, vertellen ze maar niet zo als op school wordt aangeboden. Nadat we even hebben gesproken is het eigenijk heel eenvoudig; dit zijn gewone, lieve kinderen waar niks mis mee is, en die in de praktijk willen en moeten leren.

Hoe verzorg je een wond; hoe was je een kind, of ondersteun je een oude meneer, of mevrouw? Hoe ontwikkel je een modelijn? En welke verkooptechniken pas je toe voor welke klanten, en zou je voor dat vak nu niet ook de Engelse termen willen leren. Bram veert op. Zijn moeder werkt voor een kledingontwerper, bekend van MTV. Natuurlijk zou hij zo aan de slag willen, liever vandaag dan morgen.
Ik zeg hen dat het belangrijk is om hun lot in eigen hand te nemen; als school niet deugt, laat dan zien hoe het beter kan. In Zeeland zijn jongeren het zat; zij gaan zelf aan de slag en willen het onderwijs verbeteren. Dat kan ook in Brabant; als ze willen dat ik help, moeten ze dat maar laten weten.
Ik moet verder. Bram wijst me de weg, op zijn snelle, slimme telefoon. Van Biest naar Westebeers. Dat is de kortste route. Ik volg zijn aanwijzingen en verlaat het jaagpad. Buiten Biest wordt het landschap op de schop genomen, met bulldozers en trekkers met laadkarren. Een van de rijders vertelt dat hier nieuwe natuur wordt aangelegd, en dat ze al een jaar bezig zijn om het landschap te veranderen. Maar voor de maand mei moet het karwei klaar zijn. Er zullen ruigtes, en natte gronden ontstaan, nieuwe, natte natuur. Ik vind het niet om aan te zien. Als het natuur moet worden, wat al niet te begrijpen is, waarom dan nieuwe natte natuur, hier? Waarom op deze zandgronden geen bossen? Soms denk ik dat er ergens een Grote Grove Natuureluur moet zijn die alle bestuurders in Nederland heeft gek gemaakt. Die Natuurreluur heeft vast een geel gekleurde designbril op, en gelakte blauwe schoenen, en in zijn boekenkast slechts een groot fotografieboek over Ganzen…
Onderweg denk ik na over het onderwijs. In Breda, aan de vooravond van carnaval, sprak ik een jongen uit Tilburg, die onderwijs volgt aan het ROC en niet begrijpt waarom hij nog steeds verveeld wordt met grammatica. “Dat is al sinds de lagere school hezelfde,” zei hij. Ik herinner me een van mijn leerlingen die vroeg of ze eens met een ganzeveer zou mogen schrijven…. Iets doen, spelend leren, lerend spelen. Thuis, in het weekeinde, bedenk ik me dat ik met m,n klas I G een krant wil maken, een echte krant.

Een telefoontje naar de Wereldregio, de gratis weekkrant van Schouwen Duiveland is genoeg. Leuk idee, zegt Aad van der Wouden, hoofdredacteur. Gaan we doen. Klas 1 G maakt een pagina voor een echte krant, met foto´s, met een tekening en twee kleine columns, en, natuurlijk, met reportages. Iets doen, iets maken.
Ik realiseer me dat deze brief te lang wordt voor dit beeldscherm. Ik ben nog lang niet aan het einde van mijn verhaal, wel integendeel. Alle verhalen van de voorbije tocht leiden naar een zelfde punt, we moeten opnieuw de gemeeschap organiseren, en daarmee de samenleving. Zoals de Eindhovens rapper Fresku zei, aan het einde van de vrijdag, we moeten er voor zorgen dat de kleur van stoepkrijt op straat weer zichtbaar wordt. Maar voor ik het verhaal van Fresku kan vertellen, moeten er nog anderen aan vooraf gaan… de vrachtwagenchauffeur, de bouwvakker met het asbest in de longen, de docent van de hogeschool en het moderne socialisme, de fractievergadering van de lokale PvdA afdeling in Oirschot, de kippenboer en de droom van vriend Mohammed.
Daarom, later meer. Nu eerst weer op stap, voor een stadswandeling door Eindhoven. Ik neem het water als gids, het kanaal en de Dommel….
Hartelijkste groeten van

Jan

Bram wijst de weg
Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Prachtig project voorstel Zeeuws onderwijs

Een kleine kern groep van Zeeuwse jongeren gaat aan de slag met de problemen in het Zeeuws onderwijs. Ze zijn een eerste maal in Kats bij een geweest; hebben ervaringen uitgewisseld en een richting gekozen om de komende maanden de knelpunten in en van het Zeeuws onderwijs vanuit hun perspectief aan te kaarten, en tegelijkertijd te zoeken naar goede oplossingen, slimme organisaties. Zij werken nu aan een website, en gaan jongerenraden benaderen. Mijn wandelingen waren aanzet en inspiratie voor het initiatief, en nu ben ik zo trots als wat…. Wordt vervolgd!

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief