brief zevende etappe, uit Eindhoven

Kats, 8 april 2011.

Beste Allemaal,
Vrijdag, twee weken geleden. Ik verlaat in de vroege morgen de woning van Raf en Rini Daenen, en wandel het natuurgebied in, de Landschotse Heide, op weg naar Vessem, en vandaar via Veldhoven naar Eindhoven. Dat is een eind. Ik zal er de gehele dag mee zoet zijn, en even na vijf uur moet ik in het jongerencentrum Dynamo zijn, om er de jonge rapper Fresku te ontmoeten. Mijn jongste zoon, groot fan, had me op zijn muziek en teksten gewezen. “Doen,”zei Thomas, “is een rap die met jouw voettocht te maken heeft.” We zochten het op, via you tube, dat wonderschone onderdeel van het internet. Vervolgens heb ik contact gezocht, en vond het, ook weer dankzij het internet snel.
Welaan, op stap, zonnig, maar fris, zo in de vroege ochtend. De waterstand in het gebied is hoog; het lijkt eerder moeras, dan een heide landschap. Maar mooi, zo mooi. Het idiote is alleen dat je in een Nederlands natuurgebied nooit ontkomt aan het gevoel in een park te lopen. Altijd is er ergens prikkeldraad zichtbaar, of, gekker nog, staan paaltjes waarop pijltjes en kleurtjes zijn aangebracht, die voor mij op een geheimzinnig plan duiden, maar voor anderen, ingewijden, mogelijk aanwijzingen zijn voor een route naar vertrouwen en geluk. Het is meer dan een uur voor ik een volgend dorp, Vessem, bereik. Gelukkig is de eerste winkel die ik zie een bakkerij. Mijn voorouders waren bakkers, in Delft, en om die reden zoek ik altijd een moief om even binnen te gaan, en iets, een kleinigheid te kopen. Bij mijn opa thuis werd er gesproken over de strijd tegen de broodfabrieken, en hoe moeilijk het was om die strijd in de stad te winnen. In de loop der jaren is het aantal zelfstandige bakkers snel verdwenen, niet alleen in de steden, ook op het platteland verdwenen en verwdijnen bakkers. In Vessem houdt de bakker Hents van Moll zich al drie generaties staande, meer dan 70 jaar. En de zoon van de bakker zal het bedrijf over nemen, vertel de bakker trots. Zij durven de concurentie met het brood in de plaatsdelijke supermarkt wel aan. Kwaliteit wint he nu eenmaal altijd, meent de bakker. Ik koop er een heerlijk worstenbroodje en twee witte kadetjes voor onderweg.
Even verder het terras van hotel de Gouden Leeuw en ik drink voor het eerst dit jaar een kopje koffie, buiten in de voorjaarszon, en werk mijn aantekeningen bij.

Op weg naar Veldhoven loop ik een erf op van een nieuwe boerderij. Een nieuw woonhuis en drie lage, gesloten stallen. Je ruik niets, hoort niets en ziet niets. Ik ben benieuwd naar de aard van he bedrijf en klop aan bij de achterdeur. De boer komt naar buiten, verrast. We zijn ongeveer even oud; onze zonen hebben dezelfde leeftijd. Hij heeft in zijn schuren 95 000 vleeskuikens. “En daarmee ben ik een kleine boer,”zegt hij. “Mijn zoon kan het bedrijf niet overnemen. De kosten zijn te hoog, en de opbrengsten te laag. Grote bedrijven, Mora, kopen liever kip voor een euro in Thailand, met ale risico’s vandien. Voor een euro de kilo kunnen wij hier geen kippenvlees produceren. Maar ja, wat wil je. Daar worden alle medicijnen en producten gebruikt die hier al derig jaar verboden zijn.”
Zijn naam durft de boer niet te vertellen. “We zijn te kwetsbaar,”zegt hij, “de samenleving is boeren niet goed gezind. De mensen zijn tegen de megastallen, en daar ben ik ook tegen. Maar ik vind dat familiebedrijven zoals het van ons, moeten kunnen blijven bestaan. Wij voldoen aan alle milieu-eisen, maar ja… of dat genoeg is? Gemeenten, projectontwikkelaars, de Brabantse Milieu Federatie en het Brabants Landschap willen het liefst alle boeren uit het gebied tussen de Brabantse dorpen weg hebben. En dat leidt dan onvermijdelijk tot mega stallen, temeer omdat alleen door schaalvergroting de landbouw op den duur nog rendabel is. En dan moet je weten dat mijn vader indertijd twee duizend kippen had, en daarmee een gezin kon onderhouden. Ik heb 95.000 vleeskuikens, en het gaat gewoon niet meer. Kosten stijgen, maar de opbrengsten niet.”
In ons dorp, Kats, hebben de akkerbouwers eindelijk eens de wind mee, door die hoge graanprijzen op de wereldmarkt. Jarenlang verdienden de boeren van Kats niks, of leden verlies, terwijl de producenten van vlees het hoofd wel boven water konden houden. Maar nu, nu de vraag naar voedsel op de wereldmarkt zo snel stijgt door de toegenomen welvaart in grote delen van de wereld, en de groei van de wereldbevolking, is er in de akkerbouw wat lucht.
In de veeteelt hebben boeren enorm last van de gestegen graanprijzen.Veevoer is daar immers direct van afhankelijk. Bovendien is op de wereldmarkt goedkoop vlees beschikbaar, ook al wordt dat zelden of nooit geproduceerd onder omstandigheden en volgens de eisen, zoals die in Noordwest Europa worden geëist. Tegelijkertijd wordt de intensieve veeteelt en industriële voedselproductie in een overbevolkte omgeving steeds riskanter. “Mijn zoon,” zegt de kippenboer, “is nu in dienst bij een loonbedrijf. Dat is wel fijn, en hij heeft het naar zijn zin.”

We geven elkaar de hand, en ik wandel verder, in der ichting van Veldhoven. Op de velden, bij een boomkwekerij, is een groep Polen aan het werk. Ze spreken geen Nederlands of Duits, merk ik. Onderling hebben ze plezier en er wordt hard gewerkt.’
In Zandoerle, op een prachtig dorpsplein, met een herberg, een kapelletje, en monumentale boerderijen, kom ik twee echtparen tegen, Kees en Maria van Herk, en Jan en Anja van Hoef. Zij wandelen met elkaar voor de lol, maar ook als traing voor Maria, die een Pelgrimsroute gaat stappen, voor het goede doel. Kees is timmerman, Jan net gepensioeneerd als brandweerman. Anja werkt voor MEE. Ze zijn geboren en getogen in Veldhoven, en vertellen hoe het dorp is uitgebreid de jongste decennia, en hoe de fabrikant van computer onderdelen, ASML, met 1800 werknemers welvaart brengt. We stappen flink door, en in de buurt van Veldhoven, wanneer we in de verte een gigantische nieuwe school voor het voortgezet onderwijs passeren, voel ik me voor het eerst in al die weken, wankel worden. In krijg het warm, en koud en begin te transpireren. Jan en Anja stellen voor een kopje koffie te drinken, in plaats van naar Eindhoven door te stappen. Ik neem het aanbod in dankbaarheid aan, en even later zitten we in de tuin, en knap ik op, met wat druivensuiker, vocht, en gezelligheid.
Met de bus ga ik naar Eindhoven en tref in het jongerencentrum Dynamo de jonge rapper Fresku. Hij is 24 jaar, van Nederlands Antilliaanse afkomst. Zijn teksten zijn bijzonder, vind ik, en zijn betekenis voor jongeren, die hij begeleidt, verdient alle steun en aandacht. De ontmoeting is hartelijk; we spreken over elkaars werk, leven en perspectief. Het gaat uiteindelijk om verbindingen, over het accepteren van de ander, en het overbruggen van verschillen om de hardheid in de samenleving te kunnen overwinnen. “Toen ik klein was,” zegt Fresku, “hingen er touwtjes door de brievenbus naar buiten en kon je daar aan trekken wanneer je naar binnen moest. Ok straat speelden we met stoepkrijt en eigenlijk is onze enige opdracht dat we er oor zorgen dat dat vertrouwen weer terugkeert, dat we de kleur van krijt op de stop weer zien.”
We omhelzen elkaar, en nemen afscheid. Ik ben moe, en keer terug naar Zeeland, per trein. Volgende keer weer verder; twee dagen door de stad.
Voor nu, tot hier en dank aan een ieder voor alle aandacht, zorg en vriendschap.

Jan

Op weg naar Eindhoven, het ochtendlicht