Een bezoek aan een belegerde vestiging

Thorn, daags voor Koninginnedag, lijkt wel een belegerde vesting.

Kats, 1 mei 2011

Beste Allemaal,

De voettocht deze week begon waar ik vorige week eindigde, in Weert. Van daaruit zou ik via Swartbroek en Ell naar Thorn wandelen. Dat is best een eind maar gelukkig is het voorjaar van 2011 voor een wandelaar een zegen. ‘Met-zonder-jas-weer’ heet het hier thuis: fris maar niet koud, lekker in het zonnetje, geen regen en niet te veel wind… Met zonder jas betekent de jas in de rugzak, en monter op weg.

Weert lijkt een onbeduidend provinciestadje, maar voor je er aan voorbij bent, ben je een mooie tijd onderweg. Te voet betekent vertragen; wandelen gaat niet zo snel. Voor je een industrieterrein hebt gepasseerd, stap voor stap… dat duurt en duurt. Wat in Weert nu opvalt, is dat alles er tiptop bij ligt in de openbare ruimte. De laatste trottoirs worden recht gelegd, de laatste gaten uit het fietspad gedicht, want… de Koningin zal niet alleen Thorn bezoeken, maar nadien ook Weert. Zo krijgt het stadje waarachtig een nieuwe jas, zou je denken…

Eens Weert voorbij buigt na twee kilometer een weg rechts af, richting Swartbroek. Aan de linkerhand een bos, achter een hek. Als zo vaak, wandel ik nu over het fietspad. Het is stil. Terwijl ik het naambord van Swartbroek nader, zie ik dat het schors van de naaldbomen is kaalgevreten. Het is een vreemd en treurig gezicht. Een eind verder merk ik in het bos een heel vreemd beestje op. Het is spierwit en lijkt een kruising van een hert en een hond, een konijn en een kangoeroe. Ik geloof mijn ogen niet. Nooit zoiets vreemds gezien. Natuurlijk, dit is Limburg, en alles is hier mogelijk… maar wat is dit nu voor een schepsel? En wat zit daar verderop? Nog zo’n vreemd wit wezentje, met een kleintje erbij. En daar, dieper in het bos, nog één. Het lijken, waarachtig, witte kangoeroes….

Ik loop maar door. Even verderop, voorbij het bos, opnieuw achter hekken, een hoop lawaai en een gekakel van jewelste. Wat nu weer? Wat is dit voor een vreemde wereld? Swartbroek? Een bos met albinokangoeroes en een legbatterij voor kraanvogels? Ik vrees dat het zo is… Feestens Breeding Company… In de verre omtrek is geen mens te zien. Midden in het dorp dicht getimmerde panden, leegstaande appartementen. Wat is hier aan de hand? Het café, of gemeenschapshuis, is gesloten; winkels zijn er niet. Ik loop maar gauw door. Voorbij Swartbroek, buiten het dorp, zie ik herten achter weer een hek, en op datzelfde lapje grond lopen ook een aantal lama’s. Ik zou zeggen, ga zelf eens kijken daar in Swartbroek…

De weg naar Thorn leidt via de dorpen Ell, Hunsel en Ittervoort. Het is een mooi geordend landschap, met akkers, velden en bossen, met georganiseerde natuur en bijpassende wandel- en fietsroutes. Op de velden, vol van asperges, werken landarbeiders uit Polen, Roemenië of Bulgarije. Ze kijken me nooit aan en ontwijken elk gesprek, zelfs een groet. In de keurige, georganiseerde dorpen zie je na schooltijd kinderen naar huis fietsen. Vaders en moeders zijn aan het werk, maar niet op de velden… Waar dan wel?

Mensen vertellen me onderweg dat Thorn een vestiging is, waar je niet binnen komt. Het leger is er de baas, wegen zijn versperd, en ieders identiteit wordt gecontroleerd. Ik kan me er niets bij voorstellen. Meestal wordt de soep niet zo heet gegeten, zeg ik in mezelf… Ik zal overnachten in het pension van de familie Wassie, en een mooie generaal die me dat zal verbieden. Mijn rugzak weegt twintig kilo, het is wel goed. Ik wandel rustig voort. Maar wanneer Ittervoort gepasseerd is en Thorn wenkt, slaat de schrik me om het hart. Wegen zijn inderdaad afgesloten en verkeer wordt om- of afgeleid. Ik doe alsof ik niets zie, en passeer de eerste van ontelbare grote zandzakken, een kubieke meter groot, die in en om Thorn zijn opgesteld. Niemand zegt wat, niemand houdt me tegen, maar dat maakt mijn onzekerheid niet minder. Hoe lang zal ik verder kunnen lopen voor een soldaat me tegen de muur zet, mijn rugzak afneemt en naar mijn bedoelingen vraagt, denk ik. Het zijn onzinnige gedachten; de soldaten vervelen zich, en volgen lusteloos wat zich aan hun oog voorbij trekt.

Wat wel opvalt, is dat kinderen op straat spelen, fietsen, voetballen en met skelters rijden. En wanneer dat tot me doordringt (na uren lopen gaan gedachten echt heel veel trager dan normaal) realiseer ik me dat het verbannen van autoverkeer hiervan de oorzaak is… Wat een ongekende en weldadige rust!

Ik vind mijn onderdak in het mooiste logement van Thorn, boven het café van Leon en Gerrie Wassie. Nadat ik mijn rugzak heb afgelegd, het gezicht heb verfrist, en een poosje met de voeten omhoog op bed heb gelegen, wandel ik het stadje in, koop een bakje frites om de hoek, en kijk mijn ogen uit. Thorn is werkelijk prachtig, zo zonder drukte, zonder auto’s en met alom spelende kinderen. De huizen in dit oude, middeleeuwse plaatsje zijn op een enkel pand na wit gekalkt, en in het midden, hoog op een berg, staat een schitterende kerk, een basiliek welhaast.

Sinds de middeleeuwen was Thorn een vrouwenrijk. Een onafhankelijke staat, met een eigen munt, echt waar. Thorn werd bestuurd door dames. Deftige dames, maar toch… dames. Aanvankelijk werd Thorn gebouwd om een abdij, die door een abdis werd geleid en dus een louter kerkelijke betekenis had. Echter, in de loop der jaren kreeg de abdij en daarmee de staat Thorn een wereldlijk karakter.  Thorn maakte onderdeel uit van het Duitse rijk, en behoorde dus nooit tot de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. De abdis van Thorn had dan ook een zetel in de Duitse Rijksdag. In het stadje woonden alleen maar dames, wordt nu verteld. Natuurlijk waren er enkele heren, zeker, maar die hadden, zo verneem ik, heel specifieke taken in de kerk, en in het onderhoud… Tja. De Franse Revolutie maakte aan dit bolwerk van feminisme en emancipatie een einde. Thorn werd door de Fransen ingelijfd in de Bataafse Republiek.

Waardoor werd Thorn nu wit? Na het vertrek van de dames uit de deftige huizen van Thorn, betrokken eenvoudige lieden uit de omgeving de grote panden. De Fransen introduceerden een centraal gezag en legden belasting op om het centraal gezag te vestigen. Die belasting werd berekend op het oppervlak  en het aantal ramen in een woning. De eenvoudige, vaak arme nieuwe inwoners van Thorn hadden weinig op met die belastingen. Ze metselden terstond hun ramen dicht, en om die ingrepen te verbloemen, werden de huizen wit gekalkt. Zo werd Thorn van een vrouwenstad een witte stad.

Nu, aan de vooravond van Koninginnedag, is het plaatsje ingenomen door honderden militairen en evenzovele lieden van de televisie- en radiobedrijven. Overal zie je jeeps, zandzakken en verveelde militairen, of met kabels sjouwende technici. De mensen van de televisie gedragen zich als altijd hooghartig; Thorn is hun tijdelijke decor, de toevallige speeltuin, waarin zij zich als vanzelfsprekend alle rechten toeëigenen. Het is een wonderlijk en eigenaardig schouwspel. Burgers van Thorn lijken niet betrokken te zijn bij de voorbereidingen van het spektakel. Ik spreek twee mannen die langs een beek staan, en naar de moestuin turen. Ze moeten niets van de drukte hebben, en meer nog, ze vinden het allemaal knap overdreven. Vanmorgen moesten zij hun auto’s uit de garage halen en wegbrengen naar een door militairen bewaakt veld, ergens buiten Thorn. In de vooravond kwamen andere militairen controleren of de garages inderdaad waren leeg gemaakt. “Zo niet, dan zou de auto worden weggesleept, en zou een bekeuring volgen”, zegt een van de mannen. “Ik woon op vijftig meter van de Koninklijke Route, maar ik kom er mijn huis niet voor uit. Ik kijk wel uit.” Beide mannen lachen; ze hopen dat het gauw achter de rug is en de rust weerkeert. Ze vragen me naar Zeeland. Hoe het landschap er daar uitziet, en hoe je met de zee om je heen kunt leven tussen en achter de dijken. Ze vragen naar de aard van de grond in de polders en naar de gewassen die er geteeld worden. Ze proberen zich voor te stellen wat het is om over dertig, veertig kilometer voor je uit te kunnen kijken.

Een eindje verder is een regisseur van de televisie bezig om een podium te herschikken waarop muziek zal worden gemaakt wanneer de Koningin in Thorn aankomt. De aanvankelijke opstelling moet worden veranderd ten behoeve van de televisiebeelden, zoveel is duidelijk. Er is geen inwoner van Thorn betrokken bij dit soort zaken, wel integendeel. Tientallen mensen zijn ingehuurd om podia op te stellen, en kaders te plaatsen. Daarin kunnen vooraf bestelde en georganiseerde activiteiten worden uitgevoerd.

De volgende ochtend heeft Gerrie Wassie een overheerlijk ontbijt gemaakt, en ze vertelt lachend dat militairen afgelopen nacht door het dolle waren. Er bleek ergens in Thorn een man in een wit T-shirt zandzakken open te snijden met een stanleymes. Haar man Leon is om half één nietsvermoedend de hond uit gaan laten en ja, hij wist van niets… Hij had een wit T-shirt aan… Wat een paniek in Thorn, wat een opschudding… “Leon werd aangepakt, hoor,” vertelt ze lachend, “maar hij was niet de man die ze zochten.”

Even later bevestigden militairen het verhaal; zij hadden er ook van gehoord. De zakkensnijder werd niet gevonden. De jonge militairen konden er wel om grinnikken. Ze vervelen zich te pletter. Zes uur op wacht, vervolgens drie kwartier rijden naar een kazerne in Budel om daar vier uur te slapen, en dan weer terug, drie kwartier, en weer zes uur op wacht. Net als de inwoners van Thorn verlangen zij naar het moment dat de belegering voorbij is. Er worden nu, daags voor het evenement, vertelt een van de militairen, manschappen aangevoerd. In het totaal worden 1300 militairen en politieagenten voor Koninginnedag ingezet. Zelfs uit België worden ‘troepen’ aangevoerd om alles in goede banen te laten lopen. Het verblijf van de Koningin in Thorn en Weert kost negenduizend euro per minuut; de snelweg door Limburg wordt afgezet, verkeer van Noord naar Zuid wordt stil gelegd.

Pim Paulusma, lid van het landelijk bestuur van de Jonge Socialisten en verbonden aan de Wiardi Beckman Stichting, wandelt deze dag met me mee. Dat is gezellig. Wanneer hij om half tien met de bus voor het pension arriveert, maken we eerst een rondje door het voormalige Vrouwenrijk, en nuttigen op een terras aan de voet in de hoofdstraat, achter reeds geplaatste dranghekken, een kopje koffie met, waarachtig, een stukje Limburgse vlaai. Ballonnen worden opgehangen door mensen die speciale jacks dragen, waardoor zij herkenbaar zijn als lid van het organiserend comité. Andere mensen, voortdurend in gesprek via draagbare telefoons, zoeven voorbij op electrische karretjes, die je in sportprogramma’s weleens ziet, bij golfwedstrijden. Het is een aandoenlijk, vrolijk gezicht… Een stadje zonder bewoners, maar gevuld met dranghekken, militairen en werkvolk van radio, televisie en kranten. Het is een illusoire wereld; Pim en ik gaan rap op stap, via Wessem en Maasbracht naar Echt.

Onderweg, aan de Maas, passeren we een 125 jaar oude steenfabriek, waar jaarlijks twee miljoen ton klei wordt omgezet in dakpannen, bakstenen en ander bouwmateriaal. Er werken 35 mensen; wanneer we bij Wessem de hoge brug, paralel aan de A2, over de Maas oversteken, is goed te zien hoe veel en hoeveel verschillende bedrijven zich langs de Maasoevers hebben gevestigd. De Maas, voor wie in dit gebied niet bekend is, is niet alleen een snel stromende rivier op de grens met Vlaanderen, maar ook een gebied waar door afgravingen enorme plassen en meren zijn ontstaan, en daardoor een watersportparadijs van grote omvang.

Terwijl we in een scherpe zon door het Limburgse land wandelen, spreken we over de koers en het profiel van de sociaal-democratie, over de ontwikkelingen van en binnen de vakbonden. Pim vertelt enthousiast over zijn activiteiten binnen de ambtenarenbond ABVA/KABO. “Veel jongeren hebben zich daarvan afgekeerd en vinden dat het een oude mannenclub is”, zegt hij. “Ik vind dat als dat zo is, dat je je als jongeren daar uitgerekend mee moet bemoeien. We moeten dingen weer met elkaar organiseren, in een collectief verband. Mensen willen dat dingen goed geregeld zijn, energie, zorg, onderwijs. Daarover moet je je geen zorgen hoeven maken. Men wil in die zaken niet alleen staan, op een markt die niet is te overzien, en feitelijk niet bestaat. Als die ouderen binnen de bonden op basis van onderzoeken concluderen dat vakbondsleden de korting op pretparken het leukst en belangrijkst van hun lidmaatschap vinden, betekent dat nog niet dat die korting het motief moet worden voor de organisatie van en door de vakbonden. Bonden hebben een andere opdracht, en die moet centraal staan. Kortingsbonnen voor pretparken zijn dan mee genomen maar daar gaat het natuurlijk niet om”, stelt Pim.

Zo pratende, arriveren we in Maasbracht. Terwijl we een terras aan de Maas passeren, horen we in een café de reportage over het huwelijk van een van de Britse koningskinderen, William en Kate. Alle opwinding daarover was ons voorbij gegaan… Nu horen we de stem van de vrouwelijke commentator: “Daar zijn ze!” En een geluich van het publiek volgt.  Even later verzucht ze: “Hoe gaat het nu verder?”  Kortom, we vernemen in een zucht de essentie van de dag… Daar zijn ze, en wat gaat er nu gebeuren? In de dagen en weken aan het huwelijk voorafgaand, leek het alsof de wereld bevangen was door de betovering van een prinselijk sprookje… Miljarden mensen zouden voor de televisie zitten, suggereren de journalisten. Het is nauwelijks voorstelbaar.

We lopen naar het Julianakanaal. Bij de grote sluizen van Maasbracht kijken we voorzichtig naar het complex van deuren, sluizen en boten, die worden geschut over een hoogte van meer dan dertien meter. Pim en ik hebben beiden hoogtevrees, en als dappere sociaal-democraten vinden we een schuchtige blik meer dan voldoende…

Halverwege de middag zijn we in Echt, terwijl donkere wolken de zomerse hitte temperen, wind opsteekt en zich in de verte onweer ontrolt. We nemen de trein huiswaarts; Pim naar Utrecht, ik naar Zeeland. De volgende ochtend kijk ik inspannend en aandachtig naar de reportage over Koninginnedag in Thorn en Weert. Ik zie dat het podium bij het standbeeld van de muzikanten in Thorn is aangepast zoals de regisseur wilde, maar dat verder nauwelijks een beeld van het witte stadje gegegeven wordt. Het gaat de regisseur blijkbaar meer om de hakken van prinses Mabel of de glimlach van prinses Máxima, dan om de mensen langs de route of de gemeenschap van Thorn. In Weert is het niet veel beter. Het koninklijk gezelschap volgt een oranje loper en passeert schutters en ruiters, sportlieden en scholieren, en even, in een flits, nauwelijks zichtbaar, zie ik Dave, de orgelman van Weert, die de toon zet in zijn stad. Of het koninklijk gezelschap hem heeft opgemerkt kan ik niet opmaken; ik hoop het maar. Hij is zoveel aandacht waard.

Tot hier nu. Komende donderdag neem ik de draad weer op, in Susteren.

Hartelijke groeten van Jan

Geef een reactie