Haagse fragmenten (deel een).

Haagse fragmenten.

Den Haag.- Niet langer de voorspoed en het welzijn van het individu is kenmerkend voor de wijze waarop mensen met elkaar om (willen) gaan, maar het welbevinden van de gemeenschap in wijken en dorpen. Overal ben ik die ontwikkelingen tegen gekomen, ook weer in den Haag… aan de voet van de wolkenkrabbers, in de deftige Passage, in het koninklijk conservatorium en in het Laakkwartier… Een verslag in fragmenten van mijn ontmoetingen in den Haag….
Wie uit het Centraal Station komt in den Haag wordt onmiddellijk gekleineerd door de reusachtige ministeries die er de afgelopen jaren werden en worden gebouwd. Geen betere, geen grotere symbolen van hoogmoed in het openbaar bestuur dan de regeringswijk van den Haag. Ambtenaren en politici kijken neer op de samenleving; het ministerie van Binnelandse Zaken en Justitie is nog in aanbouw maar spant de kroon. Het gebouw lijkt te benadrukken dat geen enkel mens ooit van enige betekenis kan en zal zijn.
Gelukkig is er nog Henk’s Hoekie, voor betaalbare Romantiek, maar daarover straks.
Eerst liep ik de Koninklijke Bibliotheek binnen, de schatkamer van al hetgeen geschreven werd in het Nederlands. De Koninklijke Bibliotheek ligt in een onoverzichtelijke en onaangename hoek tussen het Centraal station, het ministerie van Buitenlandse Zaken en de Utrechtse Baan, de snelweg die auto’s toegang verschaft tot den Haag. De ingang van de biobliotheek is nauwelijks te vinden maar eens binnen, wordt de onoverzichtelijkheid alleen maar groter. Het Letterkundig Museum is niet te vinden. Ik zie wel een kleine winkel met kinderboeken waar een verkoopster zich omdraait zodra ik binnen kom. Zij lijkt ongenegen uitleg te geven over hoe en waar naar toe. Gelukkig vind ik mijn weg, en kom aan bij een balie van de Koninklijke Bibliotheek. Mijn moeder, die in den Haag geboren werd, heeft me altijd met veel liefde over het instituut verteld; ze was in de leeszaal vaak heel gelukkig, vertelde ze.
Achter de balie zitten een heer en een mevrouw die zo hun bezigheden hebben. Na verloop van tijd staat de man op, loopt op me toe en kijkt me zwijgend aan. Ik weet even niet wat ik zeggen moet. “Mag ik hier naar binnen,” vraag ik. De man wil wat antwoorden maar zijn blik wordt afgeleid; iemand passeert achter me. De man achter de baliewenst een collega veel sterkte. Vervolgens komt iemand uit de leeszaal die naar buiten gaat om te roken; er volgt met de man achter de balie overleg over de wijze waarop hij de bibliotheek kan verlaten en mag terug keren. Noodzakelijke formaliteiten worden door de heer achter de balie weg gewuifd; de roker is tevreden.

“U kunt zich laten registrerenaan de balie achter U, daar; voor een jaarkaart, ”zegt de man terwijl hij de roker na staart. Ik leg uit dat ik alleen maar even wil rond kijken. “Ik woon in Kats, in Zeeland. Het gaat mij om een enkel bezoek; aan een jaarkaart heb ik niets.”
De man achter de balie trekt in een ogenblik en nauwelijks zichtbaar, zijn wenkbrauwen op. “Dat kan dus niet,”zegt hij minzaam glimlachend, “Dan kom je niet binnen.” Hij knikt en gaat weer zitten, achter zijn bureau. Ik denk aan Dave Saes, aan Jan Blik, aan Jean Wouters en aan Jaap, die intussen overleden is, net zoals mijn moeder. Ik loop naar buiten.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

tussenetappe Leiden Rijnsburg v.v. ….Over Spinoza en een boekje

Leiden.- Zachtjes aan nadert het einde van deze voettocht; nog vier maanden te voet door Zuid Holland, over de Zuid Hollandse en Zeeuwse eilanden naar Zeeuws Vlaanderen. Op zaterdag 2 februari, volgend jaar, zet ik een punt achter dit avontuur, in de Hedwigepolder, symbool van Zeeuws verzet tegen politieke en maatschappelijke machten die zich in de jaren negentig van de vorige eeuw in besloten circuits, onaantastbaar waanden en meenden de samenleving naar hun hand te kunnen zetten. De ontpoldering van de Hedwgepolderen heeft niets met natuur of natuurherstel te maken of met de emoties over de Ramp van 1953 maar met strijd om macht en reputaties van een gesneefde elite. Maar daarover later meer.
Rene Cuperus, compaan binnen de Wiardi Beckman stichting, en ik troffen elkaar in het station in Leiden en wandelden naar Rijnsburg, waar een klein huisje staat waar ooit Baruch Spinoza ( Amsterdan 1632 – ’s Gravenhage 1677) woonde, nadat hij uit Amsterdam in 1656verbannen werd.Baruch Spinoza werd geborden in een Portugees joodse familie; hij werd tijdens zijn leven, in de Hollandse Gouden Eeuw, beschouwd als een controversieel denker. Met zijn onverschrokkenvrije geestbepleitte hij een wijsgeerig systeem dat zich haast op een wiskundige wijze ontwikkelde vanuit de rede. Het religieuze begrip van de wereld, met de wonderen en irrationele verklaringen, wees Spinoza af. In plaats daarvan onderzocht en wees hij op het belang en bestaan van onvernaderlijke natuurkundige wetten en systemen. Om die reden werd hij in 1656 uit Amsterdam verbannen. Hij vond daarop in 1660 onderdak in Rijnsburg, bij vrijzinnig protestanten.
Door regen en met koude wind in het gezicht wandelen we door deftige Leidse lanen en rommelige dorpse straten in de richting van Rijnsburg.Spinoza zal dezelfde weg gelopen hebben; er is echter niets wat herinnert aan de tijd van de Gouden Eeuw. Rijnsburg zelf is een druk, volgebouwd dorp waar het Spinozahuisje slechts met moeite gevonden kan worden.
Rene en ik bellen aan en na enkele ogenblikken wordt opengedaan door Adriaan Verhage, een vrijwilliger van de Vereniging Spinozahuis. Hij laat ons de vertrekken zien waar Spinoza gedurende anderhalf jaar leefde en werkte. Het bijzonderst van het huis is de bibliotheek. De werken die Spinoza in het bezit had werden na zijn dood verkocht maar aan de hand van de inventaris is de bibliotheek weer in oorspronkelijke staat terug gebracht.
Naast de bibliotheek is een kamer ingericht met een machine waarop vroeger lezen werden geslepen. Spinoza voorzag in zijn levensonderhoud als lenzenslijper en als docent. Hij leidde al bij al een bescheiden en zorgelijk bestaan; zijn denkbeelden zijn tot de dag van vandaag, actueel en belangwekkend. Wetenschappers, lezers en liefhebbers van het werk van Spinoza uit de gehele wereld bezoeken het kleine huisje in Rijnsburg en tekenen het gastenboek. Ga er ook eens kijken, zou ik zeggen, en neem eens kennis van het werk van Spinoza.

Op de terugweg naar Leiden kopen we zelf gemaakte pepernoten en spreek ik met Rene over het boek wat ik over de voettocht wil schrijven. Eindeloos veel verhalen dringen zich inmiddels op maar al die indrukken, die je hier op de website aantreft, kunnen niet in een boek. Het zou te omvangrijk te onoverzichtelijk worden. Het gaat er om de kern van mijn indrukken in het boek te verhalen en er een agenda aan toe te voegen waaraan de lezer iets kan hebben. “En,” voegt Rene Cuperus er aan toe, “in de beperking toont zich de hand van de meester….”
Kortom….

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Doortocht door Rotterdam …. van Zuid naar Noord (deel twee)

De volgende dag arriveerde ik ’s morgens in Rotterdam en trof er Houccine aan, straatveger van de Roteb, de Rotterdamse dienst voor de stadreiniging. Ik vroeg hem of hij me kon vertellen over een vriendschaptuin die, blijkens affiches buiten het station, hier in de onmiddellijke omgeving moest zijn aangelegd. Houccine glimlachte; aan de hand van foto’s op het affiche, wist hij me de tuin aan te wijzen, rechtdoor langs de spoorsingel, rechts af, links af… Hij vertelde dat hij nu vijf jaar voor de Roteb werkt, en zorgt dat de wijk er netjes bij ligt. “Dat vind ik fijn,” vertelt hij met zachte stem, “Een mens moet werken; n iets doen doet een mens geen goed.” Houccine heeft, vertelde hij, wel geprobeerd om te leren maar dat lukte niet. “Ik heb ook geen doel; ik doe mijn werk hier in de wijk. Verder bemoei ik me nergens mee. Ik doe mijn werk; ik krijg betaald. Daarmee ben ik tevreden.” Ik vraag hem of zijn ouders nog leven; dat blijkt het geval,. “Gelukkig wel.” Maar hij is niet getrouwd en heeft geen vriendin. “Dat is moeilijk. Ik heb het wel geprobeerd maar het is niet gelukt. En hoe meer er wordt aangedrongen, hoe moeilijker het wordt. Je hebt zulke zaken niet in de hand. Het leven zoekt zijn weg. Moeilijk.” Hij glimlacht even, en wijst me de richting. “Daar die kant moet U op.”
Even later, verder op in de wijk, zitten twee jongens op een bankje in het zonnetje. Moesten zij eigenlijk niet op school zitten? Nee, hoor, antwoordden beiden. De een, Jesse,zit in het speciaal onderwijs, en wordt opgeleid tot schoonmaker. “Leuk is het niet schoonmaken; maar het is werk en dat is goed.”Het enige waar Jesse last mee heeft is ’s morgens vroeg op staan. “Ik begin het liefst om een uur ’s middags en ga dan lekker door tot ’s avonds. Maar ’s morgens ben ik gewoon niet snel genoeg.”
Zijn vriend, Mo, zit op het VMBO en haalt goede cijfers, ook al vindt hij er geen klap aan en doet hij niets voor school. “Ik weet niet wat ik later moet doen, ” zegt hij. Mo vertelde dat hij erg goed kon voetballen en dat hij mocht meedoen bij Feijenoord en Sparta maar dat zijn ouders geen geld hadden voor een busabonnemement. “Mijn vriendjes zitten nu wel bij Feijenoord en een bij Ado in den Haag. Ik was beter dan die jongens. Ik voetbal niet meer. Het is niet leuk wanneer je goed bent in iets, maar niet kan mee doen.”
Via de Bergweg wandel ik naar de Zwartjans straat, een bekende, levendige winkelstraat in Rotterdam Noord. Op een bankje zit Riekie van Bel, 79 jaar; haar rollator met boodschappen in een mandje, staat naast haar. Ze heeft een getekend gezicht, hoog opgestoken geblondeerd haar en rookt zelf gedraaide sigaretten, de een na de ander.

“Ik ben van drie en dertig,”vertelde ze. “Mijn vader werkte eerst voor een borstelfabriek maar later is hij op de grote vaart gegaan.Wij woonden voor de oorlogaan deDiergaardelaan. Als ik mijn hand door de heg stak, kon ik zo de beren aaien, ja, zo dicht woonden we tegen de diergaarde aan. En toen kwam het bombardement en daar liepen ze los, die beesten, door de stad. Ik was zeven toen de oorlog begon.Ik weet dat nog goed.”
Rotterdam Noord is van oudsher een volksbuurt, waar nu mensen uit alle windstreken zijn komen wonen.Ik vroeg Riekie, die alle oudere Rotterdammers die passerenhaast ongemerkt groette, naar de situatie in de buurt. “Ach weet U,” zei ze, terwijl ze een filter om een volgende sigaret pastte, “weet U in de oorlog konden wij niet vluchten. Wij konden niet weg, ook niet in de hongerwinter. Maar daarna hebben we wel gewerkt. Ik heb me de barsten gewerkt. En nu?Nu kan iedereen vluchten. Dat kan nu. Maar dan komen ze hier en werken, ho maar. Kijk maar om je heen en ik begrijp dat niet. Wij konden geen eens vluchten.”
Riekie vertelde dat ze gelijk na de oorlog, met dertien jaar is gaan werken in een slagerij. Daarna werd ze cheffin in een zaak, trouwde en ging inde horeca aan de slag. “We hadden drie zaken, uiteindelijk, twee in Overschie en een in de Hoek, heel mooi met marmer op de vloer en palmen in de zaak. Daar kwamen artiesten hoor, in de Hoek.”
Riekie kreeg twee kinderen die allebei goed terecht zijn gekomen; de zoon werd advocaat in Amsterdam en de dochter werkt als secretaresse in het wereldhandelscentrum op de Coolsingel. Haar kleinzoon heeft een catering zaak; een kleindochter studeert voor chirug. “Wat dat betreft mag ik niet klagen,” verzuchtte ze. “Mijn zoon is nu trouwens naar ons huis in Indonesië. Ja, dat hebben we ook nog, een huis daarzo.”
Riekie vertelde heel gedetailleerd hoe haar Pekineesje, ziek werd, leverkanker, en dat de dierenarts er bij was gekomen, zo behulpzaam, en dat ze later de dierenambulance had gebeld, die direct gekomen wasen dat alles zo goed geregeld bleek maar dat er waarschijnlijk toch niks meer aan te doen was. Het hondje lag dood in haar mandje en ze werd gelijk gecremeerd. Dat was een mooie plechtigheid, zei ze. Riekie liet het fotootje zien van het beestje, viertien jaar en twee maanden oud, werd ze. En aan een nieuwe hond zou ze nooit meer beginnen “want ja, als je eenmaal van een hond gehouden hebt, zoals ik kan je niet meer opnieuw beginnen, toch?” En, in een bijzin, vertelde ze ook dat haar man overleden was.
“Wat een wereldmeneer,”zei ze en nam weer teen trekje van haar sigaret, “dat kan toch niet goed gaan? Nu gaan ze het eigen risico voor het ziekenfonds weer optrekken tot 350 euro. Dan zijn ze toch gek? Wie kan dat nou betalen?”
Of ze nog gestemd had, vroeg ik. “Ach meneer. Het maakt toch niks uit; of je nou door de hond of de kat gebeten wordt. Daarom heb ik maar voor de dieren gestemd. Ja toch, niet dan?”

We namen hartelijk afscheid; ik liep door drukke winkelstraat, kocht ansichtkaarten van het vooroorlose Rotterdam bij een fotozaak en hield even stil in cafe Centraal en stond een poosje te kijken in de etalage van de patisserie van Anteplioglu, een Turkse bakker. Een oudere heer in de winkel nodigde me uit binnen te komen en bood meeen kopje koffie aan, met een stukje baklava. Even later kwam Arif Yakisir, binnen. Hij vertaalde het moeizame gesprek met de Turks sprekende bakker en nam plaats aan het tafeltje zitten, tegenover me.
Arif kwam na zijn middelbare school op zijn achttiende jaar i 1971 naar Nederland; zijn vader werkte hier al in de fabriek. Zelf ging hij in Alblasserdam aan de slag, als lasser en werkte zich op, via avondcursussen tot elektro technisch monteur. Hij werd voorzitter van de jongeren vereniging van de moskee in Rotterdam en zes jaar later werd hij algemeen voorzitter. Tegelijkertijd bleef hij zich verder ontwikkelen, aan de migrantenacademie en aan een lerarenopleiding. Hij behaalde zijn tweedegraads onderwijsbevoegdheid Turks en werd van arbeider leraar in het voortgezet onderwijs, studeerde verder en haalde een master in organisatiemanagement. Intussen werd hij landelijk voorzitter van de stichting Turks Islamitische Culturele Federatie, waarbij 146 moskeeën in heel Nederland zijn aangesloten. Omdat het middaggebed zou gaan beginnen, nodigde hij me uit met hem mee te gaan, naar de moskee, om de hoek.

Ik had nog nooit een gebedsdienst in een moskee bijgewoond en was benieuwd. De moskee bleek in een voormalige fabriek gevestigd, in een gewone straat. Op de begane grond was een ontmoetingsruimte en een wasgelegenheid. In Turkse moskeeën, vertelde Arif, komen nooit vrouwen; in Marrokkaanse moskeeën is er wel ruimte voor vrouwen, zoals in de sjoel van de Joden. Ik kon mijn rugzak rustig laten staan; er zou niets gebeuren, verzekerde Arif. Nadat hij zich gewassen had, ging hij me voor, een trap op naar de gebedsruimte. Boven aan de trap deed iedereen zijn schoenen uit en op sokken volgde ik mijn gastheer.
Even later zat ik op mijn knieën achter in een zaal en luisterde naar de iman in een witte jas, die op een trapje stond en in het Turks voorlas uit de Koran. Voor de lezing van de iman zegden de mannen vier gezangen en knielden na elk gezang; alles volgens stille rituelen, volgens oude, ordelijke gebruiken. Na afloop van de dienst volgde nog een volgende dienst, in een naast gelegen ruimte, om een zojuist overleden lid van de moskee te herdenken.
Na afloop ging iedereen zijn weegs; ik nam afscheid van Arif en liep verder, de wijk in.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Doortocht door Rotterdam… van Zuid naar Noord (deel een).

Rotterdam.- Je kunt Rotterdam op verschillende manieren bereiken, per vliegtuig, per trein, met de auto, motor, fiets of te voet maar de mooiste manier is over het water; met de waterbus over Noord, Lek en Maas. Iedereen met een afkeer van Rotterdam adviseer ik naar Dordrecht te reizen, poffertjes te eten bij Visser in de schaduw van het standbeeld van de gebroeders de Wit en daarna met de waterbus naar Rotterdam te varen. Ga vervolgens te voet van Zuid naar Noord, over de Erasmusbrug en wie weet zie je de school in de Putse Bocht, op Zuid, waar een mirakel wordt verricht, zie je de straatveger in Noord en de jongens van zeventien op een bankje; Riekie van bijna tachtig jaar oud in de Zwartjansstraat, en kom je Arif tegen in een taartjeswinkel die je mee neemt naar het middag gebed in de moskee en zo krijg je een beeld van Rotterdam, september 2012.
Sara Murawski die ruime een jaar stage liep bij de Wiardi Beckman stichting en de voorbije maanden een onmisbare steun was in de organisatie van deze voettocht, wilde graag mee op doortocht door Rotterdam. En omdat haar stage onlangs beëindigd werd, maakten we er maar een mooie dag van. Poffertjes bij Visser in Dordrecht, en een kleine wandeling door een van de mooiste en oudste steden van het gewest Holland. Hier, van 1626 tot 1635 werd in de Grote Kerk van Dordt, aan de Statenvertaling van de bijbel gewerkt, en met die vertaling werd de grondslag gelegd voor het calvinistische deel van Nederland.
Nu treffen we in het centrum van Dordt een overvloed aan van scheefgezakte zeventiende en achttiende eeuwse panden met winkels van kunstenaars, antiekhandelaren en verkopers van oude en nieuwe boeken. In de oude binnenhavens liggen pleziervaartuigen in plaats van vrachtschepen die op st Petersburg vaarden, of Bordeaux, of Southampton; gedempt licht kleurt het interieur van chique appartementen in voormalige pakhuizen. Het oude Dordrecht rust op de verloren waardigheid van de Gouden Eeuw.
De omgeving van het Groothoofd is de voorbije jaren herbouwd. Aan de voet van nieuwe appartementsblokken meert de waterbus aan die ons over de Noord naar Rotterdam brengt. De vaartocht is niet alleen heel goedkoop maar ook betoverend mooi. We passeren Papendrecht, Hendrik Ido Ambacht, Alblassedam, Slikkerveer, Ridderkerk en Krimpen, het eiland Feijenoord, het Noordereiland met de Hef, en varen vervolgens over de Maas naar de aanlegsteiger onder de Erasmusbrug.
Sara heeft voor ons een afspraak gemaakt in een schoolkantine van de basisschool Bloemhof, met de filisoof Henk Oosterling van de Erasmus universiteit en Aetzel Griffioen, filosofie docent op de basisschool, die aan de Putselaan ligt in het hart van Rotterdam Zuid. Filosofen op Zuid? Ja, zeker.

In de kantine wordt tussen de middag gegeten door de driehonderd twee en twintig kinderen van de OBS Bloemhof; moeders helpen in de grote open keuken mee om de maaltijden klaar te maken. Voor de kantine ligt de moestuin, waar de groente gekweekt wordt, die tussen de middag gegeten wordt.
Het kweken van de groente, het bereiden van de maaltijd en het gemeenschappelijk eten vier keer per week, is symbolisch voor de aanpak op de OBS Bloemhof, vertellen Oosterling en zijn leerling Griffioen. Kinderen worden van kleins af aan betrokken bij al die facetten; ze leren bovendien dat gezond eten iets anders is dan het industriële fastfood in de snackbar of suppermarkt.
Op de school zitten kinderen uit alle delen van de wereld; een paar jaar geleden was de gemiddelde score van de OBS Bloemhof 527 punten bij de CITO toets. Gemiddeld in Nederland is 534 punten; een behoorlijk achterstand, anders gezegd.
“Dat was het vertrekpunt,” vertelt Oosterling omnter. “Intussen zijn we een paar jaar aan de slag en weet je wat hoe we er nu voor staan? Bloemhof aan de Putse Bocht in Rotterdam Zuid, de armste wijk van Nederland, scoort gemiddeld 537 punten bij de CITO toets, drie punten beter dan het gemiddelde in Nederland.”
Henk Oosterling en Aetzel Griffioen vertellen enthousiast over hun methodiek die in de hele school wordt toegepast en kinderen leert zich bewust te zijn van wat ze doen, waarom ze iets doen en welke gevolgen dat heeft. Ze krijgen meer uren les per week dan op andere scholen, niet alleen in filosofie, maar ook in Engels, in judo. “Wij hebben in 2004 een scherpe analyse gemaakt van de situatie op Zuid,” zegt Oosterling, “we hebben gezocht naar de gaten in de relaties, nagedacht over de manier waarop we die gaten konden dichten om er vervolgens een trampoline van te maken waarop de kinderen verder konden springen, om in onze beeldspraak te blijven.”
De aanpak van het Vakamnschap in de school slaat aan. Kinderen wordt geleerd zich bewust te worden van wat ze doen en leren de vaardigheden, de skills, die noodzakelijk zijn om te handelen, zoals in het voorbeeld van het eten. Het mirakel van de school in Bloemhof heeft de aandacht getrokken van de politieke en ambtelijke onderwijswereld. “Gisteren zaten hier vijf directeur generaal van de ministeries, samen met Marco Pastoors, die verantwoordelijk is voor de aanpak van de problemen op Zuid,” vertellen Oosterling en Griffioen trots. “In Rotterdam lopen we niet zo te koop met onze successen, zoals in Amsterdam, maar er gebeurt natuurlijk wel wat, hier. Dus ja, we moeten ons verhaal ook maar eens vertellen. Het kan, het lukt en het werkt.”

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Na de winst… de volgende dag. van Dordrecht naar Barendrecht (twee)

Het was nog slaperig stil in Dordrecht toen ik er arriveerde; winkels op slot; caféstoelen opgestapeld op de terrassen. Ik liep even op met een mevrouw die kartonnen dozen verzamelde voor een aanstaande verhuizing. Ze werkte als koster bij een kerk maar vreesde voor haar ontslag. “De gedwongen verhuizing was de eerste stap,” zei ze. “Ik vrees de toekomst. Wat kan ik nu?” Ze vertelde haar levensverhaal getrouwd, kinderen, ziekelijke man, angst voor elke stap buiten de overzichtelijkheid van stoelen neerzetten in de kerk en weer opruimen. Ik gaf haar moed en vertrouwen en liep verder, naar het veer, richting Zwijndrecht.

Daar, in Zwijndrecht, kwam ik in de oude winkel Passage Michel tegen die zijn café aan het herbouwen was. Binnen enkele weken zou hij verder gaan in zijn bistro Michel. Optimistisch was hij zeker; de Franse keuken zal straks aanslaan, daaraan was geen twijfel mogelijk, zei hij.
Ik liep naar de Laurensvliet in de richting van de Mauvestraat waarik, mijn zusje en broertje geboren werden, lang geleden. Op het schoolplein van de basisschool de Dolfijn was het pauze; kinderen speelden zoals geleden. Een voetbal vloog over het hek, in de vliet. Twee jongens mochten er achteraan. Meester Paul Rademaker holde met een jongetje een rondje om de school en vertelde even later teleurgesteld te zijn over de uitslag van de verkiezingen. “Ik vrees dat er niet veel zal veranderen,” zei Paul. “Ik begrijp niet dat mensen stemmen voor een man die ons land zo heeft laten afglijden en burgers zò tegen elkaar heeft opgezet. En dan wordt hij ook nog eens de grootste partij.” Het speelkwartier is zo om; ik maak snel nog enkele foto’s en wandel dan langs mijn geboortehuis naar het station en zo verder Zwijndrecht uit, richting Heerjansdam.

Onderweg, langs de rivier, verbaas ik me over de watergebonden bedrijven die zich hier gevestigd hebben. Het hoofdkantoor van het familiebedrijf van van Leeuwen Buizen is indrukwekkend; vanuit hier worden via vestigingen op alle continenten buizen verkocht in alle soorten en maten. Voorzichtig loop ik naar de portier in de hoop iemand te kunnen spreken maar zo eenvoudig gaat dat niet; met A4 tje met de kerngegevens van van leeuwen sta ik binnen enkele ogenblikken weer buiten het hek.
Aan de waterkant van de Oude Maas blijf ik een poosje staan praten met de vriendelijke Andries, de ridder van Zwijndrecht, kleinzoon van een Maarschalk uit 1860 en tegelijk een oude hippie uit de tijd van Rutger Hauer. “Weet je wel, “ zegt hij, terwijl hij in zijn kleine ijzeren wagentje een kopje thee zet in een houtkachel. Ik was, voor ik vertrok vorig jaar, bang dat ik voortdurend zonderlingen en vrolijke vrienden zou tegenkomen maar Andries is de eerste; ik neem alle tijd voor zijn verhaal. Ja, hij woont in een achterbuurt en nee, hij heeft geen computer; hij zou niet willen. Liefst maakt hij scheepsmodellen van karton. Mensen zeggen dat hij er veel geld mee zou kunnen verdienen. “Maar ach, wat is geld, Jan,”vraagt hij. “Laat je niet gek maken. Hollanders zijn een nuchter volkje.”
Andries zwaait me lange tijd na.

In de Ikea van Barendrecht is het etenstijd. Een van de schoonmakers vertelt me dat er wel zeshonderd mensen werken in de Ikea; zeker na de recente uitbreiding van de reusachtige winkel. Hij heeft het naar zijn zin hier; het is hard werken maar werk is werk, zegt hij in gebroken Nederlands. De Ikea vestigingen vormen met elkaar de grootste restaurant keten van Nederland; elke dag komen alleen al in Barendrecht vele duizenden mensen eten. ’s Morgens vroeg goedkoop ontbijten; ’s avonds gescheiden mannen en vrouwen, jonge gezinnen en oude mensen; de doorsnee van Nederland. Ik spreek uitgebreid met Cor en Janny Dekker uit Ridderkerk. Cor was scheepstimmerman en meubelmaker op schepen; op de SS Rotterdam maakte hij zo,n mooie balie. Janny zijn vrouw zorgde voor de kinderen. Samen maken ze zich zorgen over de toekomst van hun vier kleinkinderen. Zou er voor hun nog werk zijn waaraan ze plezier beleven? Zouden ze nog een mooi vak kunnen leren en uitvoeren waarin ze zichzelf kunnen ontwikkelen tot een volwaardig mens? Of, en dat vrezen ze, worden de kinderen straks beheerst door de computers, en verliezen zij elke vrijheid, elke zelfstandigheid? Zal er, vragen Cor en Janny zich af, nog werk zijn voor vakmensen? De crisis is nu, na de verkiezingen niet opgelost, denken ze, wel integendeel. Ik moest maar eens gaan kijken in een bejaardenhuis, of een verzorgingstehuis, raadde Janny me aan. Hoe de mensen daar behandeld worden. Nee, vertrouwen in een snelle en gemakkelijke oplossing heeft ze niet. “Hoe moet dat nu, wanneer mensen elkaar zo uitmaken; de een noemt de ander een gevaar voor het land. Is dat een voorbeeld voor gewone mensen? Is dat een voorbeeld voor de jeugd?”
Rond half acht sta ik op het ondergrondse, verlaten perron van het station van Barendrecht. Het is een glimmende, lege wereld dat perron, koud en naar en ik zou willen schuilen op het moment dat er weer een trein voorbij raast maar beschutting is er niet. Zodra de zoveelste sneltrein voorbij is, denk ik na over de boodschappen van Cor en Janny Dekker, die onzeker zijn en geen gemakkelijke uitweg uit de crisis zien.

Na ruim anderhalf jaar zijn de zorgen, de dromen en verwachtingen van de mensen die ik onderweg ben tegen gekomen te duiden en richting te geven. Naast de wandelingen en de verslagen die ik zal blijven schrijven, ga ik nu werken aan mijn boekverslag. Ik heb goede moed en het vertrouwen dat we met elkaar nieuwe wegen kunnen vinden en hoop en vertrouwen ontwikkelen. Niet alleen door mooie woorden op te schrijven maar ook door te doen. Dus, naar huis en aan de slag.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Na de winst… de volgende dag. Van Dordrecht naar Barendrecht (1)

Dordrecht- Barendrecht.- “Bent U ook zo tegen elektriciteit,” vroeg Andries die de Ridder van Zwijndrecht wordt genoemd, terwijl hij zijn ijzerstukken op zijn knieën en armen bevestigde. “Het gaat allemaal zo snel; de mensen zijn zo gejaagd. Dat gaat niet goed, dat gaat niet goed.”
Andries kwam ik tegen langs de oever van de Oude Maas tussen Zwijndrecht en Heerjansdam, daags na de verkiezingen voor de Tweede Kamer. Andries maakte koffie in een klein karretje op een verroeste houtkachel. “Ik ben van het jaar negen en vijftig; nog van voor er mensen op de maan stonden.”

De vriendelijke Andries is de eerste die ik op mijn voetreis tegenkom van wie je zou verwachten dat hij hoofdpersoon is in een reeks van het vrolijke televisieprogramma Man Bijt Hond. Gekleed in een dikke laag van zwarte lappen en bedekt met ijzeren schouder-, arm-, en beenstukken, doet hij het meest denken aan een verdwaalde tovenaar uit de Middeleeuwen. Binnekort, vertelt Andries, moet hij een lezing houden en wie weet schrijft hij daarna wel een boek over de geschiedenis van de ridders en wijze waarop zij leefden.
Links en rechts van Andries zitten stille mannen naar de punt van hun hengel te turen. Ieder heeft hier zo zijn reden om stil te zitten, te kijken en de dag te vergeten. Ik ben vanochtend vroeg uit Kats vertrokken om per trein vanuit Dordrecht naar Barendrecht te lopen en onderweg de reacties op te tekenen van de uitslag van de tweede Kamer verkiezingen.
In de laatste dagen voor de verkiezing waarschuwde minister-president en VVD lijsttrekker Mark Rutte de bevolking voor de sociaal democraten. Hij noemde de sociaal democraten een gevaar voor het land. De voorbije twee jaar leidde Mark Rutte een regering waarbij ‘rechts de vingers kon aflikken’ en die gedoogd werd door de PVV van Geert Wilders. De Noorse rechtse terrorist Andreas Breivik, die op 22 juli van het vorig jaar een bom plaatste in het centrum van Oslo en vervolgens op Utopia waarbij in het totaal 77 mensen omkwamen, vooral jonge sociaal democraten, baseerde zijn daden mede op de opvattingen en achtergronden van Geert Wilders en zijn PVV.
De uitslag van de verkiezingen zorgde voor een verschuiving van de machtsverhoudingen in Nederland. De liberale VVD veroverde 41 zetels in het parlement; de sociaal democratische PvdA eindigde op 38 zetels; alle andere partijen bleven daarbij in ruime mate achter. Het CDA verloor andermaal bijna de helft van haar aanhang en kwam uit op dertien zetels. Geert Wilders PVV verloor ook aanzienlijk; in plaats van de grootste partij werd ook hij terug geworpen op 15 zetels, evenveel als de Socialistische Partij, die daarmee stabiel bleef.
Als gevolg van de nieuwe verhoudingen in de Tweede Kamer en de aard van het Nederlands politieke bedrijf is het welhaast onvermijdelijk dat VVD en PvdA een nieuw, stabiel kabinet samenstellen. Ik was benieuwd wat de stemming was op de ochtend na de verkiezingen, ging daarom niet naar de feestelijke verkiezingsavond in Paradiso-Amsterdam maar stapte donderdagochtend om tien over acht op mijn fietsje om naar de bushalte aan de voet van de Zeelandbrug te rijden. Mij was verteld dat de weekmarkt op donderdag ochtend in Dordrecht zou zijn; dat bleek niet het geval.
(wordt vervolgd)

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

van Papendrecht naar Alblasserdam … over oude en nieuwe wegen (drie)

De volgende ochtend, vrijdag, ontmoeten Evert, Wim en ik op een terras van het Wapen van Alblaserdam, burgemeester Bert Blase, een journaliste van het dagblad de Dordtenaar en een journalist van www. Alblasserdamnieuws.nl. Het is stralend weer; het belooft een mooie dag te worden.
Bert, die tijdelijk ook burgemeester is van Hardinxveld Giessendam en binnen de PvdA bekendheid geniet door de manier waarop hij met humor, souplesse en een ferme hand de landelijke congressen leidt, wil me graag de ontwikkelingen laten zien op ‘Haven Zuid’. In mijn jongensjaren werd de omgeving van de Dam (in de rivier de Alblas) en het Zuiderstek gedomineerd door de scheepswerven van van der Giessen de Noord en de werf van Cornelis Verolme aan de andere kant van de haven. Die werven zijn in de jaren tachtig ten onder gegaan; de bedrijfsterreinen werden gesaneerd en nieuwe ontwikkelingen zijn in gang gezet…
Bert neemt ons mee naar de ingang van het dorp. De sombere fabriekshal van van der Giessen heeft plaats gemaakt voor een mooie brandweerkazerne; de huizen aan de overkant zijn opgeknapt en van lei-linden voorzien. Aan de andere kant van de voormalige scheepwerf is een nieuwe, witte hal van Oceanco zichtbaar. Hier worden de meest luxueuze jachten gebouwd voor de allerrijksten van de aarde. Vier tot vijfhonderd vakmensen hebben er werk gevonden; de zaken gaan voorspoedig. Het bedrijf, eigendom van een inwoner van Oman, is vastbesloten de werf tot grote bloei te brengen. Zodra de mogelijkheden er zijn wil Oceanco een tweede scheepshal openen waar spectaculaire jachten zullen worden gebouwd. Ook een tweede dok wordt wellicht gegraven; daarin zouden de nieuw gebouwde schepen worden afgemeerd; een toekomstige attractie voor het dorp. De eigenaar van de werf heeft burgemeester Bert Blase verzekerd dat de werf in Alblasserdam blijft. “I am here to stay,” zei de Omani in een gesprek en om dat te onderstrepen neemt hij, met andere bedrijven deel in een stichting die evenementen in het dorp mogelijk maakt.
Op een evenementen terrein is een vriendengroep druk met de opbouw van een grote tent voor tweedaags popfestival. Het is de zestiende keer dat Corstiaan en Wieke Kanters en Wim van Halen zijn zestien jaar geleden vanuit de scouting met het feest begonnen. Subsidie krijgen ze niet; een grote ploeg van vrienden en vrijwilligers maakt Alblaspop mogelijk. De eerste avond treden Nederlandstalige artiesten op, Gerard Joling en Wolter Kroes en de tweede dag komen de jongens van Racoon uit Goes en Miss Montreal en bekende DJ’s sluiten het festival op zaterdagavond af. De jongens verwachten meer dan 2000 bezoekers; met de opbrengst van de kaartverkoop hopen ze net uit de kosten te komen.
Bert neemt ons mee naar het voormalig brugwachtershuisje bij de haven. De gemeente heeft dat huisje opgekocht en gerestaureerd. Het is nu verhuurd voor Ilse van der Plas die er een klein café heeft geopend wat tegelijk een toegangspoort is voor alle toeristische attracties die de Alblasserwaard te bieden heeft. Toeristen komen hier aan bijvoorbeeld met de waterbus en kunnen verder met een gehuurde fiets of wat je ook maar wilt. Een bezoek aan de wereldberoemde molens van Kinderdijk of de natuurgebieden in de omgeving zijn dan makkelijk bereikbaar. Bij de Molens van Kinderdijk zorgt ze ook voor de toeristische voorzieningen. De Molens van Kinderdijk behoren tot het werelderfgoed van de Unesco; jaarlijks komen er honderdduizenden toeristen uit de hele wereld op af. Ilse heeft haar eerste jaar achter de rug in het brugwachtershuisje achter de rug en komt uit de kosten, vertelt ze aan Bert. Vol met plannen kijkt ze de toekomst met vertrouwen tegemoet.
“Dat vind ik zo bemoedigend,” zegt Bert terwijl we de brug over steken. “Een lokale onderneemster die kansen ziet in de toeristische ontwikkeling van dit gebied en aan een prachtig plan werkt.”
Aan de overkant van de haven met uitzicht op de Noord zijn appartementen en een eindje verderop is het nieuwe culturele centrum Landvast geopend waarin ook een bioscoop is gevestigd. “Al die nieuwe functies om de jachthaven,” zegt Bert, terwijl we in de richting van de brug over de Noord lopen, markeren de ontwikkelingen van het oude Alblasserdam naar een nieuwe toekomst, nog steeds verbonden met de rivier.”
De financiële situatie in Alblasserdam is weer op orde nadat enkele jaren geleden de tekorten zich hadden opgestapeld en zich een bestuurscrisis onder de vorige burgemeester had voltrokken. Traditioneel vormen de SGP en de PvdA samen het hart van het college van B&W en de gemeenteraad in Alblasserdam.
Wanneer we in de richting van de brug over de Noord lopen, vertelt Bert dat hij als burgemeester altijd belangstelling heeft voor de verhalen van zijn inwoners. In zijn recente boek, ‘Burgemeester van Beroep’ heeft hij die verhalen opgetekend. “Ik ben een burgemeester voor iedereen en je moet in deze tijd denk ik, iedereen open tegemoet treden en elk gesprek aangaan. Je moet ook moeilijke beslissingen aan burgers durven uitleggen, direct en open.”
Samen lopen we de brug over de Noord op, richting Hendrik Ido Ambacht. De bedrijvigheid langs de Noord is indrukwekkend. De Drechtsteden zijn na een periode van teloorgang opgekrabbeld en vormen nu een krachtige industriële en logistieke motor in het rivierengebied. Over de brug nemen we afscheid en ik loop verder over Ambacht naar Zwijndrecht en steek daar met het pontje over naar Dordrecht. Het is een lange tocht, onder een krachtige zon. In Dordt trakteer ik mezelf op poffertjes bij het beroemde etablissement van Visser dat in het begin van de vorige eeuw werd geopend en sindsdien, denk ik, in niets is veranderd.

De vluchtige passage tussen Gorinchem en Dordt tijdens de voettocht vraagt om nader onderzoek. Ik zal, met het oog op mijn verslag in boekvorm de komende maanden hier terugkeren. Ik zou graag meer willen weten van de bedrijven, van de vakbonden, van de arbeidsverhoudingen en het onderwijs. Ook zou ik de afdelingen van de PvdA in de regio willen bezoeken en uitzoeken of de overkoepelende regelingen tussen en van de gemeenten de democratie versterken en hoe zich dat alles verhoudt tot de internationale economische orde.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

van Papendrecht naar Alblasserdam… over oude en nieuwe wegen (twee)

II.
Mijn jeugdvriend Wim van Krimpen en ik wandelen over de dijk die Papendrecht met Alblasserdam verbindt. De polders zijn veranderd in bedrijfsterreinen.Er “Vroeger”, zegt Wim, “wist ik welke bedrijven er waren. In Alblasserdam had je het NKF veld, van de Nederlandse Kabel fabriek. Bedrijven waren verbonden met de gemeenschap; dat is nu niet meer. Niemand meer welke bedrijven hier zitten; ze zijn vrijwel onzichtbaar in de samenleving.”
Alblasserdam werd in het verleden gedomineerd door de grote kranen van de traditionele scheepswerven, Van der Giessen de Noord, Verolme, Kloos Hollandia, IHC en natuurlijk de NKF kabelfabriek met de enorme ovens waarin schroot werd omgesmolten. Duizenden arbeiders werkten op de werven en bij de kabelfabriek; in de jaren tachtig ging die gehele industrie vrijwel ten onder. Alleen de kabelfabriek overleefde als Nedstaal, net als de bouwer van baggerschepen, IHC. De arbeiders in hun blauwe ketelpakken verdwenen uit het straatbeeld.
Maar na dertig jaar heeft de industriële bedrijvigheid zich langs de Merwede en Noord hersteld; er worden weer schepen gemaakt en talloze nieuwe bedrijven zijn gekomen. Bos-Kalis in Papendrecht is een wereldconcern; dat geldt ook voor Damen, voor Mercon, IHC en voor de jachtenbouwer Oceanco.
Kinderen uit Alblasserdam fietsen, zoals dertig jaar geleden,over de dijk van en naar school in Papendrecht. Anders dan in het verleden razen nu vrachtwagens angstaanjagend hard langs de brugklassers, kleine kinderen met de te grote rugzakken achterop. Wim en ik kijken elkaar een ogenblik aan; we houden ons hart vast. In de toekomst wordt aan het bedrijventerrein Nieuwland een containerterminal aangelegd. Daardoor zal het vrachtverkeer nog meer toenemen.
In Alblasserdam lopen we naar de Drentse buurt; zo genoemd naar de arbeiders uit Drenthe en Groningen, die werkloosheid ontvluchtten nadat de turfwinning werd gestopt en de mechanisatie van de landbouw het werk op het land vrijwel overbodig maakte. Lang geleden bracht ik hier op zaterdag brood rond, met een ijzeren hond, voor bakker Jan Vink. In de Drentse buurt verkochten we roggebrood.
De Drentse buurt werd de voorbije jaren ingrijpend gerenoveerd. In een prachtig hofje bewonderen Rein en Alie Wijbenga een nieuwe brommer van een hun neef. Zij wonen een paar deuren verder. “Ik ben op mijn negende naar Alblasserdam gekomen,” vertelt Jan met zijn herkenbaar Gronings accent. “Mijn vader was rietdekker; hij had een eigen bedrijf maar voorzag geen toekomst, niet voor hemzelf en niet voor ons. Daarom zijn we naar het westen gekomen, 57 jaar geleden. Hij werd brander bij Verolme.”
Rein werkte vanaf zijn vijftien eerst bij de slagerij van Wim de Baat en later bij de scheepswerf van van der Giessen de Noord. In de jaren tachtig, met de teloorgang van de scheepsbouw werd hij drie jaar werkloos. “Maar zachtjes aan keerde het tij en kwam het werk terug,” zegt hij, “ik was een van de eerste die weer in vaste dienst werd genomen.” Zijn vrouw legt haar arm om zijn schouder. Ze zijn tevreden; straks stemmen ze Partij van de Arbeid, natuurlijk.
De broer van Rein, die vrachtwagenchauffeur werd, is echter somber en eigenlijk ook bitter. Hij is opgegroeid als socialist, zoals hij zegt, maar ergens is iets mis gegaan. Hij werd het meest van al teleurgesteld door Wim Kok, de vakbondsman die premier werd. In zijn ogen hebben PvdA ers de mensen in de steek gelaten en alleen voor zichzelf gezorgd. Daar komt dan nog zijn ergernis bij over de aanwezigheid van buitenlanders in het land, en de Europese samenwerking. Zijn vrouw, de schoonzus van Rein, legt andere accenten. Zij betreurt verloren gemeenschapszin en spaarzin. “Van mijn moeder leerde ik,” zegt ze, “dat je moest sparen voor je iets kon kopen. Dan gingen we met ons busje naar de Nutsspaarbank aan de Plantageweg. Nu wil iedereen alles en tegelijk. En de spaarbank is er al lang niet meer”.
’s Avonds gaan Wim en ik op bezoek bij onze oude vriend Evert Smit, verbonden aan het adviesbureau Basis en Beleid dat veelal op vraag van ondernemingsraden adviezen uitbrengt over fusies in het bedrijfsleven. We praten over de nieuwe bedrijvigheid langs de rivieren en Evert erkent de observatie van Wim dat veel bedrijven geen binding meer hebben of vertonen met de gemeenschap. Soms een sponsoring hier of daar, maar dat is iets anders dat wat zij bedoelen. “Bovendien”, zegt Evert, “zijn bedrijven in toenemende mate in handen van buitenlandse bedrijven. Dat is een aspect van internationalisering van de economie wat makkelijk over het hoofd wordt gezien.” Evert maakt zich als PvdA lid overigens wel grote zorgen over het gebrek aan kennis van en binding met ondernemingen en vakbonden. “Geld moet wel verdiend worden,” zegt hij, “en PvdA-ers zijn vaak alleen maar gericht op de overheid en publieke diensten. De banden met werknemers en het bedrijfsleven zijn er niet meer. Dat is waanzinnig!”

(wordt vervolgd)

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Papendrecht Alblasserdam en verder… Over oude en nieuwe wegen (1)

Alblasserdam.- “Ho, ho meneer. U kunt daar niet door.” Een rijzige man in een oranje overall komt tussen de werkketen naar me toe. De Willem Dreeslaan, een doorgaande straat in Papendrecht, is opengebroken. Ik de verste zijn wegwerkers bezig, maar er lijken me geen onoverkomelijke hindernissen. “Het mag echt niet,”benadrukt de man in de oranje overall. “Er zitten zware metalen in de grond.”
Ik haal mijn schouders op; zo erg is dat toch niet? Ik blijk me te vergissen; de man in de overall, Piet van den Herik uit Fijnaart, legt uit dat het wel erg is. “We moeten zelfs in witte pakken werken,” zegt hij terwijl hij zijn schouders ophaalt. “Als we schafttijd hebben moeten we die witte pakken in een witte cabine uittrekken en door die sluis lopen. Dan pas mogen we door lopen en een bakkie doen.” Is het zo gevaarlijk? Zitten er niet overal zware metalen in de bodem. Natuurlijk, vertelt de ervaren wegwerker. Zware metalen zitten overal en wat erger is, zes jaar geleden heeft dezelfde ploeg deze weg aangelegd. “Het was een prachtige weg, keurig. En toen lagen die zware metalen er ook en was er niets aan de hand. Toen wisten ze het ook. Het is geldverspilling.”
Piet voelt zich met terugwerkende kracht bedrogen en, misschien wel het ergste, zijn vakmanschap en dat van zijn collega’s wordt zo miskend. De mooie weg lag er nog maar net, zes jaar, en nu? “Gelukkig hoef ik nog maar één dag,” zegt hij, “morgen ga ik met de VUT, met pensioen. Eigenlijk pas op 1 januari maar omdat ik nog zoveel vrije dagen heb staan, kan ik morgen al stoppen. Beetje fietsen, we zien wel.” Hij laat zijn schouders zakken. Ik vraag hem wat hij gaat stemmen. Piet glimlacht. “Ik ga niet stemmen,”zegt hij, “het is één pot nat.”
Eerder was ik vanuit Dordrecht met de Waterbus naar het Oosteind van Papendrecht gevaren. Net als vorige week, tussen Gorinchem en Sliedrecht, is hier een en al industriële bedrijvigheid langs het water. Scheepswerven, staalfabrieken, transportbedrijven en zelfs een industriële bakkerij, gespecialiseerd in vruchtenbrood.
Vanaf Papendrecht loopt mijn jeugdvriend Wim van Krimpen mee naar het dorp waar we opgroeiden, Alblasserdam. We lopen langs de Merwede en verbazen ons over de reusachtige Ark van Noach die in Dordrecht aan de rivier ligt. Bovenop de Ark staat een giraffe op ware grootte maar lijkt, in verhouding tot de reusachtige Ark een piepklein speelgoedbeestje.
In het winkelcentrum de Meent lopen we Teun Kooiman tegen het lijf, makelaar in onroerend goed. Vroeger had zijn familie een melkwinkeltje op de Dam in Ablasserdam maar Teun zag gauw genoeg dat hij beter een makelaarsdiploma kon halen. Hij heeft gouden jaren gekend met de enorme uitbreidingen van Alblasserdam en Papendrecht maar nu ligt de vastgoedhandel stil.

Teun Kooiman: “Er is te veel onzekerheid over de hypotheekrente aftrek,”zegt hij. “Jonge mensen kijken wel uit wat ze doen; het volgend kabinet moet een besluit nemen wat geldt voor de komende dertig jaar. Eerst dan keert rust en vertrouwen terug.” Kooiman erkent overigens ook een ander probleem waarmee de hypotheekrente niets te maken heeft: er zijn teveel appartementen gebouwd en winkels zijn er ook al te veel. Het koopgedrag van consumenten is door de invloed van het internet veranderd; aankopen via internetwinkels heeft een vlucht genomen. In winkelcentra staan panden leeg, en dat wordt alleen maar meer, zegt de makelaar. Hij wijst op een aantal vervallen winkelpanden tegenover het winkelcentrum de Meent. “Dat spul wordt volgende week afgebroken en het was aanvankelijk de bedoeling dat er winkels voor zouden terugkomen met appartementen er boven. Maar dat gaat niet meer door; de gemeente heeft besloten het braak te laten liggen. Het is niet anders; we bieden appartementen aan voor 94.000 euro, dat wil zeggen voor 260 netto per maand. Daar kan niemand voor huren. Maar er is geen vraag. Niemand reageert.”
Op een bankje tegenover het winkelcentrum treffen de mannen van het dorp elkaar. Wim Kanters was stukadoor en is blij dat hij niet meer hoeft. Het werk is grotendeels gemechaniseerd, vertelt hij. Stucwerk wordt nu gespoten; dat vindt hij waardeloos werk. Wim kijkt uit naar de verkiezingen; hij heeft zijn levenlang Partij van de Arbeid gestemd en hoopt, hoopt op verandering maar zou het lukken om de opgaande lijn vast te houden? Een maat van hem komt aangereden in een scootmobiel; hij hoort Wim vertellen over het werk. “Weet je,” zegt de man in de scootmobiel, “ het sop van de handel is beter dan het vet van de arbeid.” Wim knikt instemmend. Ook hij heeft ervaren je beter in een kantoor kunt zitten dan dat je op een steiger staat. We nemen afscheid en ik geef Wim Kanters het vertrouwen dat het goed komt, bij de verkiezingen.
(wordt vervolgd)

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Gorinchem – Sliedrecht … en het verhaal van de visser

Gorinchem – Sliedrecht. “Ja, meneer,” zegt de eigenaar van de frituur aan de dijk langs de Merwede in Hardinxveld, “ze maken Klop kapot. Dat is Nederland. Hoe lang vist die familie al? Meer dan 400 jaar?!”

Klop is de naam van een familie die al sinds de Tachtigjarige oorlog te boek staat als vissersfamilie in Hardinxveld. Van oudsher vissen de Klops in de Merwede, op het Hollands Diep, de Amer en de Biesbosch. Enkele maanden geleden heeft de Nederlandse regering een vangstverbod voor paling en wolhandkrab in gesteld op de grote rivieren; niet alleen Klop wordt hierdoor getroffen, maar alle riviervissers in het hele land. De reden voor dat vangstverbod?

Het antwoord is zo eenvoudig niet. De staatssecretaris meent dat er teveel dioxine in de paling en wolhandkrab zit. Maar is dat de werkelijke reden of spelen er andere motieven een rol? Stel dat het niet zo is, en de dioxine waarachtig in dodelijke hoeveelheden in de vissen en in de krab zit, wie is daar dan aan schuldig en wie dan moet zorgen dat het gif verdwijnt uit het slib van de grote rivieren? Feit is dat Ruub Klop en zijn medeberoepsvissers aan het begin van de voedselketen staan en op een traditionele, ambachtelijke manier vissen. Maar er is dus iets mis, er is iets fundamenteel mis. En Klop is daarvoor niet verantwoordelijk; zoveel is gauw duidelijk, maar betaalt wel de hoogste prijs.

Voor ik bij de familie Klop terecht kwam, wandelde ik met Jack Oostrum op, wethouder in Gorinchem, de plaats waar mijn moeder woonde, tot zij overleed, vorige zomer. Een tijd lang was mijn moeder voorzitter van de bewonerscommissie van het kleine hofje waar zij woonde; vanuit die positie had zij contact met Jack. Nu ontmoeten wij elkaar voor het eerst, in het stadshuis van Gorinchem.

Gorkum is een bijzonder stadje, met ruim 35.000 inwoners en een prachtige vesting als centrum. Maar Gorkum is meer dan dat. Het ligt op de grens van Brabant, Gelderland en Zuid Holland; het is het echte centrum van het land en een knooppunt van snelwegen, vaarwegen en spoorlijnen. De te smalle brug over de Merwede is een treurig fenomeen van het dagelijks fileleed op de weg. Maar geen gesomber; Gorkum bruist van economische dynamiek; er zijn 22.500 volledige arbeidsplaatsen in het kleine stadje. Bedrijven als Damen Shipyards en Mercon genieten wereldfaam. Gorkum vervult een belangrijke regionale functie en heeft voorzieningen die horen bij een stad van 100.000 inwoners.

Zorgelijk, vertelt Jack Oostrum, is wel de aansluiting van het onderwijs op het bedrijfsleven. De industriële bedrijven in de stad hebben echt veel gekwalificeerd personeel nodig. “Eigenlijk hebben we de bedrijfsschool weer nodig,” zegt hij. “Die school zou de brug kunnen slaan tussen onderwijs en praktijk.” In Gorinchem zijn wel vestigingen van onoverzichtelijk grote ROC’s waarmee regelmatig overleg is, maar dat lost het probleem niet op. Van Oostrum benadrukt dat het onderwijs op de ROC’s wel in orde is.

Jack wandelt een eindje mee, in de richting van het hoofdkantoor en de centrale werf van scheepsbouwer Damen. Dat concern is door eigenaar Kommer Damen van een kleine familiewerf uitgebouwd tot een wereldomvattend scheepsbouwconcern. Op werkelijk alle continenten vind je werven van Damen. Bij de poort van het bedrijf kijken we naar de nieuwe grote gebouwen die later die dag officieel zullen worden geopend; op een later moment zullen we het bedrijf bezoeken.

Vanaf de poort van Damen keert Jack terug naar het stadshuis en wandel ik verder op met twee werkneemsters van Damen, Mirjam (27 uit Gorinchem ) en Eelke (31 uit Rotterdam) die allebei werken op de afdeling transport. Zij zorgen met hun collega’s alle logistieke bewegingen binnen het bedrijf, van schroefjes voor de werven tot de ingewikkeldste bestellingen en transporten over de hele wereld. Zij roemen Damen als werkgever; ieder personeelslid kan zich binnen het bedrijf ontwikkelen en krijgt daar een jaarlijks budget voor. In moeilijkheden zoals die keer dat drie werknemers tijdens een vakantie in Cuba verongelukten, laat Damen zien wat het waard is; de repatriëring en nazorg waren vanzelfsprekend en geweldig. “Damen is een goeie baas,” zegt Mirjam en Eelke vult aan dat ze barsten van het werk.

Tussen Gorinchem en Boven Hardinxsveld ligt een natuurgebied; vroeger waren het grienden en uiterwaarden. Ik loop bovenlangs, over de dijk en kom uit bij de eerste huizen van Hardinxveld. Daar loopt groenteboer Kees van der Plas. Hij brengt nog huis aan huis, groente, fruit en vruchtensappen. Dat doet hij al vanaf zijn veertiende jaar; nu 54 jaar later heeft hij nog even veel plezier in het werk en aan stoppen denkt hij niet. Ik koop drie bananen bij Kees en eet ze achter elkaar op.

Een eind verderop, buitendijks zie ik de loodsen van de familie Klop, riviervissers, al meer dan 400 jaar ambachtelijke, duurzame visserij. Één van de zonen van Ruub tref ik op de kade; hij spoelt netten en bakken en wanneer ik hem vraag hoe het gaat met de visserij, aarzelt Wim. “Wat zal ik zeggen,” antwoordt hij voorzichtig. Aarzelend vertelt hij dat het moeilijk is en dat er een vangstverbod is voor paling en wolhandkrab. “Maar ik ben bang dat mijn woorden verkeerd worden uitgelegd,”zegt hij. “We hebben Zembla over de vloer gehad en die hebben we alles laten zien, in het volste vertrouwen. Maar in de uitzending werden we bestempeld als milieucriminelen, uitschot, het ergste wat er is. Dat doet pijn, hoor; we zijn geen criminelen, integendeel. We vissen gewoon, zoals we dat al 400 jaar doen.”

Even later zit ik met Wim’s vader Ruub om de tafel in de kantine in de loods. Ik luister naar het onthutsende verhaal van de vissersman. Het is het verhaal van een onafhankelijke, diep gelovige man, als geen ander vertrouwd met de geschiedenis en natuur van de Merwede en Lek, de Biesbosch, de Amer en het Hollandsch Diep. Tegelijk is het ook een verhaal over de macht van de media en ambtenaren, een verhaal over wetenschappers en sportvissers en alle belangen die daarmee samenhangen, uitmondend in politieke besluitvorming.

Één ding is zeker: Ruub Klop is niet verantwoordelijk voor het vervuilde slib in de bodem van de rivieren, en evenmin voor het dioxine-gehalte in het vet van de paling of in het maagdarmkanaal van de wolhandkrab. Maar wel is Ruub naar de notaris geweest om een stichting op te richten waar hij de chemische bedrijven en de baggeraars bij wil betrekken om gezamenlijk te zorgen dat dioxine en andere giftige stoffen uit het rivierwater en van de rivierbodem verdwijnen. “Ik voel me rentmeester van het leven,” zegt hij. “We moeten proberen dit probleem op te lossen. Als het ons hier lukt, kunnen we de techniek over de hele wereld inzetten.” Het idee en zijn geloof houden hem op de been; Ruub Klop kan het anders niet volhouden. Anders dreunt maar die stem na van die ambtenaar die hem toesnauwde: “Ik trek er desnoods tien jaar voor uit, maar ik maak je kapot.”

Het verhaal van de vissersfamilie Klop zal ik de komende maanden uitwerken. Het resultaat daarvan wordt een apart hoofdstuk in het boek dat zal verschijnen van de voettocht.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief