derde etappe Roosendaal – Breda (tweede deel).

St. Willibrord: vroeg op, uren maken en hard werken

Derde etappe, Roosendaal, Ruchpen, St. Willibrord, Etten Leur.

Roosendaal.- De voorbije decennia was de grensstad Roosendaal bekend als internationaal centrum voor de gedoogde drugshandel. Meer dan tienduizend Belgen en Fransen kwamen hier wekelijks op de ‘coffeeshops’ af. De criminelen, met productie van en internationale handel in drugs verbonden, beleefden in Roosendaal, gouden tijden. Om de criminaliteit te beëindigen besloot de burgemeester in 2009 om aan het gedoogbeleid een eind te maken.  Roosendaal, zeker in de omgeving van het station, maakt nu een verloederde en verpauperde indruk.

De betekenis als grensstad zal in de komende jaren weg vallen. De hoge snelheidstrein naar Frankrijk heeft Breda als laatste halteplaats voor de grens gekregen. De vertrouwde treinverbinding van Amsterdam via Roosendaal naar Brussel en Parijs, wordt op geheven. Wat dan? Wat is het perspectief wanneer je hier je baan verliest, of na de middelbare school gaat studeren, elders? Hoe moet het verder met de mensen in Roosendaal, vraag ik me af, terwijl de stad verlaat in de richting van  het dorpje Rucphen.

De velden buiten Roosendaal liggen in de milde zon stil te wachten op zaai en pootgoed; het is prachtig weer;  het voorjaar wenkt. Fietsers, vaak ouderen, genieten van de lichte lucht en het rumoer van eksters en merels. Het landschap, de prachtige huizen maken een vredige, welvarende indruk.

Rucphen werd na de laatste landelijke verkiezingen nieuws. In deze gemeente, in het zuiden van West Brabant, scoorde de PVV het hoogste percentage stemmen. Meer dan veertig procent van de inwoners koos voor de partij van Geert Wilders; in het kerkdorp Sint Willibrord zelfs meer dan 52 procent. Het gemiddeld jaarinkomen was, net als in Roosendaal laag, rond 13.000 euro per jaar, in 2006.

In het centrum van Rucphen wandelen ouderen naar het gemeenschapshuis, tegenover de basisschool. Ze groeten vriendelijk, maar zijn niet geneigd tot een praatje. Een enkeling, een oudere heer, wil desgevraagd wel vertellen dat een bakker  “zoals we die vroeger kenden, allang niet meer in het dorp te vinden is, omdat nu eenmaal alles verdwijnt.”  Verderop, wijst  hij, is een supermarkt. 

Op een bankje voor die supermarkt drink ik wat water, eet een mandarijntje en wandel gauw weer verder in de richting van Sprundel. Buiten Rucphen schakelen zich de bedrijven aan een, af en toe zijn er schitterende villa’s, maar wat het meest op valt, bedrijven of woningen… alles staat achter hekken. Waarom? Niemand wil het vertellen, ook de bezorger van de VSP post niet.  

Van Sprundel is het nog maar een klein eindje naar Sint Willibrord, ‘t ‘ Eike’ in de volksmond. Dat is een bijzonder dorp, bekend door wielrenners als Wim van Est en Rini Wagtmans, en biljarters als Dick Jaspers, Chris van der Smissen, en Gerwin Valentijn, die ook stratenmaker is. Maar wie een beetje vertrouwd is met de streek, weet dat St. Willibrord vooral een gesloten gemeenschap is, met een hartelijke en onderling solidaire bevolking. De keerzijde van de gemeenschap is dat zij nauwelijks open staat voor buitenstaanders, laat staan buitenlanders.

Hoe en waar het raadsel van ’t Eike te ontraadselen? Ik besluit naar de kapper te gaan: waar ook ter wereld, de kapper weet alles en is, discreet vanzelfsprekend, de beste gids die je kunt bedenken. In de hoofdstraat van het dorp zie ik ‘Voor Hem en Voor Haar, de Kam en de Schaar’. Ik open de deur, en een aantal dames, met aluminium vlinders in het haar;  kijken verrast en geschrokken op wanneer ik, met dikke jas en rugzak, binnenstap. Op mijn vraag of ik geknipt kan worden, volgt kort overleg. Even later zit ik in en stoel en de kapster blijkt een vriendelijk, Pools meisje, Yvonne.

Ze praat zacht en wil over het dorp en de bewoners eigenlijk niets vertellen. Haar positie is delicaat. “Het zijn hier aparte mensen,” zegt ze, een directe vraag vermijdend. Yvonne vertelt dat ze correct Nederlands wil leren, maar dat dit in Sint Willibrord moeilijk is. “Het is een moeilijk dialect. Ik zoek naar een goede cursus Nederlands,” zegt ze. “Hier leer ik moeilijk de taal.”

Jarenlang heeft ze afwisselend in Nederland gewerkt, en in Polen verbleven; nu heeft ze besloten definitief in Nederland te blijven. “Ik mag van geluk spreken, als ik het lot van andere meisjes zie.” Ze vertelt hoe groot de overgang is van Polen naar Nederland, en hoe de verschillen in mentaliteit en cultuur haar onzeker maken. “Maar ik kan nu niet meer terug,” vertelt ze. “Ik ben al te lang weg uit Polen; ik ben 31 jaar en verlang naar stabiliteit.”

In de kapperswinkel komt een mevrouw binnen, die een speciale behandeling voor het haar wil laten uitvoeren. De kapper vertelt haar dat het 1300 euro kost. De hoogte van het bedrag lijkt haar weinig uit te maken; ze bespreekt de mogelijkheden in haar agenda. De dames met de aluminium vlinders in het haar luisteren aandachtig.

Even verderop, in het dorpshart, ligt het Oude Café. Ik ga er naar binnen en zie aan verschillende tafels ploegjes kaartende mannen, bierflesjes op de tafels. Ook aan de bar zitten enkele mannen; ze kijken me aan, en zeggen niets. Ploegjes zijn ploegjes; zij houden elkaar en de omgeving in de gaten. Ik drink versgezette koffie, met een speculaasje, en maak wat aantekeningen. Een van de mannen, net terug van ‘de koer’ spreekt me aan. Wat brengt me hier? Ik leg hem rustig het doel van mijn tocht uit. De oude man vraagt me vervolgens of ik weet hoe oud het café is. Ik blijf het antwoord schuldig. “Wel 200 jaar, meneer, “zegt hij. “Ik kom hier al zeventig jaar. Sint Willibrord is een mooi dorp, een pracht dorp. Mijn ploeg wacht. Daarom meneer, het allerbeste.” De oude man neemt zijn plaats in aan zijn tafeltje, pakt de kaarten op en de orde in het café herstelt zich. Straks, zodra ik het café verlaten heb, denk ik, vertelt hij over het wie en waarom.

Ik spreek even verderop op straat een jonge vrouw aan; ze kijkt verschrikt. Sint Willibrord? “Eigenlijk is het een groot kamp,” zegt ze. “Een hechte gemeenschap, waar buitenstaanders vreemd worden aangekeken. Dat geldt al voor mensen uit de regio, en al helemaal voor buitenlanders. Maar onderling is men er voor elkaar, altijd. Als je van hier bent, en je wilt een huis bouwen; dan hoef je geen aannemer te zoeken. Dan staat er een ploegje voor je klaar en wordt het huis met elkaar gebouwd. Solidariteit is van belang, net als de kerk.
Maar niemand wil voor elkaar onder doen. Heb ik geglazuurde dakpannen, dan wil jij dat ook. En wat ook typisch is voor Sint Willebrord is dat we in de keuken leven. De huiskamer is voor sier, voor de pronk. Op woensdag eten we frites. Dan eet heel ’t Eike frites.
Nog iets van hier. Alles voor het jong. Als je 16 bent krijg je een scooter; als je achttien wordt, een auto. Alles voor het jong. Ik heb dat een tijdjwel moeilijk gevonden, altijd die sociale controle, en ben daarom een poosje weg gegaan. Intussen ben ik weer terug, en heb ik me er bij neergelegd. Het is zo, en het blijft zo, een echte gemeenschap. Als een kamp, een woonwagenkamp. Onderling verbonden; naar buiten gesloten.”

Wanneer ik me haast om voor het donker bij het station van het naburige Etten Leur te zijn, tref ik aan de rand van ’t Eike nog een man aan. Hij komt net terug van zijn werk, bewoont een prachtige bungalow. Ik vraag hem naar het geheim van St. Willibrord. Hij lacht. “Vroeg op, hard werken, veel uren maken, en ’s avonds thuis verder. Uren maken. Dat is het. “

Ik loop een viaduct over de snelweg over en kom uit op een reusachtig industrieterrein aan de rand van Etten Leur. Langs een eindeloze lange laan schakelen industriële bedrijven zich aan een. Het is nog een heel eind naar het station. (wordt vervolgd.)

1 reactie

Geef een reactie