II.
Op vrijdag wandel ik alleen vanaf Kloosterzande naar Graauw. Het is een zonnige dag; het winterlandschap van een oneindige schoonheid. De polderwegen zijn bevroren; op de akkers zitten honderden ganzen. Ze kijken me na en gakken elkaar toe. Gelukkig vliegen ze niet op; ik ben ook in hun ogen geen jager. Voor Lamswaarde loop ik het knuffelpad op, bovenop de dijk. Bert en Ernie wonen hier in de toppen van de struiken en lage bomen, en naast hen nog allerlei andere bevroren beertjes, aapjes en poppen.
In Lamswaarde loop ik de Petrus en Paulus Hoeve binnen, verkleumd van de kou. Hier kan ik een bordje heerlijke soep krijgen en een beetje op temperatuur komen. Yannick Mahu (27) onderbreekt een ogenblik zijn werkzaamheden in de keuken en schuift even aan. “Mijn ouders hadden al twee tearooms in Hulst toen we 15 jaar geleden hier zijn neergestreken,”vertelt Yannick. “Aanvankelijk was het ook een tearoom maar zachtjes aan zijn we gaan uitbreiden en hebben we een breed en toegankelijk horecabedrijf ontwikkeld, met een goede door Michelin aanbevolen keuken, met een eigen golfterrein om de hoeve heen, en een ruimte voor partijen en een loungebar.”
Lamswaarde is een klein dorpje, in een voor Hollanders onbekende en onbegrepen hoek van het land. Maar reclame hoeven Yannick en zijn ouders niet te maken. “We werken keihard maar met overgave en dat werkt. Onze gasten komen veelal uit Antwerpen en Gent; ze komen hier graag. Maar we moeten altijd weer nieuwe activiteiten ontwikkelen, topklasse verzekeren en alles breed toegankelijk houden.”
Yannick vertelt over zijn speciale acties voor de kerstmis, een zes gangen diner wat thuis wordt afgeleverd, of een dvd waarin hij voordoet hoe er wat gekookt en gebraden moet worden, met het boodschappenlijstje er bij. “Dat zijn allemaal initiatieven die mensen leuk vinden en telkens weer verrassen,”zegt hij. Ik vertel hem over mijn plan voor de streek, waarover ik eerder schreef. Yannick reageert verrast en belangstellend. “Het zou wat zijn,” zegt hij…
Na de heerlijke soep wandel ik verder, richting Roversberg, Duivenhoek en Paal. Vlak voor Paal wandelt een Vlaams echtpaar me tegemoet. Ze wonen sinds enige tijd in paal, wat een klein getijdenhaventje heeft in de Westerschelde. Even spreken we in de kou; ik leg uit dat mijn voettocht volgende week eindigt in de Hedwigepolder. Het gezicht van de man verstart. “We zijn d,r vorig jaar nen keer gaan kijken,”merkt zijn vrouw op. “Ja, die polder, den Hedwige, die moet onder woater. Dat is afgesproken.” De man zegt snijdend… “Wij geven wat, jullie geven wat. Daarom, dien polder moet onder water.” De man kijkt daarbij zo agressief dat ik er van schrik. Ik bijt op mijn lip, tel tot tien en wens meneer en mevrouw een goedendag.
In Graauw aangekomen moet ik een half uur wachten op een buurtbusje. Het is beroerd koud, de wind is opgestoken en het wordt donker. Wanneer ik meen dat het busje er aan komt, blijkt dat ik het bestelbusje van een handelaar in veevoer heb aangehouden. Stap maar in, zegt meneer de Vare. Ik vertel hem onderweg over de reactie van de Vlamingen over de Hedwige… Handelaar de Baere, in zijn grijze stofjas met zijn sjofele hoedje op en een bril op het puntje van zijn neus, kijkt me even aan alsof hij wil peilen wat voor vlees hij in de kuip heeft. “Ze moeten d,r mond houden,”brandt hij los. “Er is niks afgesproken er is afgedwongen, door de Belgen en de Vogelbescherming. Dat is wat er is gebeurd. Zo,n polder terug geven aan het water. Ze zijn zot. Het is een misdaad, niets meer, niets minder. Weet je wat die Belgen moeten doen? Een kanaal graven van Zeebrugge naar Antwerpen, dwars door hun land. Dan is het in een keer gedaan. Het moet niet gekker worden. Ze geven ons niks.. zij willen de Schelde almaar uitdiepen. Dat hoeft voor ons niet. En omdat dat gebeurt, moeten wij onze dijken breken? Ze zijn zot, opdonderen d,r mee.”
Van Baere zet me af bij het busstation in Hulst. De duisternis valt in; de kou trekt weer op.