De “Flesmop” vervolgd: Wat moeten we met Musselkanaal?

26ste etappe: Emmen, Ter Apel en Stadskanaal – De volgende ochtend ga ik op stap met PvdA wethouder van Stadskanaal Jan-Willem van de Kolk en raadslid Monique Kroom. Het is een milde, bijna warme herfstochtend en terwijl we door een bos wandelen in richting van Ter Apel, dwarrelen gele en bruine blaadjes uit de hoge eiken. Hier geen zompige zwarte aarde, maar bos, het Westerwold. Deze zandrug lag hoger dan de omringende veengebieden en werd net als de Hondsrug van oudsher bewoond. Tussen de bomen doemen oude Kloostergebouwen op, stil en onaanraakbaar. Er worden nog kerkdiensten gehouden maar monniken wonen er niet meer. Een klein eindje verder komen we uit bij een prachtig schoolgebouw, uit de jaren twintig van de vorige eeuw, ontworpen in de stijl van de Amsterdamse school, met fraai rood metselwerk, een symmetrische en evenwichtige gevelverdeling en ornamenten. Het gebouw, de Rijks Hogere Burgerschool, werd onlangs gerestaureerd.

In de veenkoloniën hebben de dorpen geen natuurlijk centrum, met een centraal gelegen markt of kerkplein. De dorpen zijn langgerekte lijnen van huizen terzijde van kleine, stille kanalen; slechts bij een brug of een kruising van kanalen is de bebouwing uitgebreider en hebben zich in de loop der tijd winkels gevestigd. Wie hier niet geboren is of heel vertrouwd met de omgeving, zal zich niet gemakkelijk kunnen oriënteren. Elke dorp, elk kanaal lijkt op het volgende.

Ter Apel heeft landelijke bekendheid gekregen door het centrum vanwaar asielzoekers het land worden uitgewezen. Iedereen die een asielprocedure heeft doorlopen en geen verblijfsvergunning heeft gekregen wordt naar Ter Apel overgebracht vanwaar de eventuele uitzetting wordt geregeld. Het centrum, het ernaast gelegen asielzoekerscentrum en de daar weer achter gelegen gevangenis, bieden veel mensen uit de streek een vaste baan.

Jan Willem van de Kolk en Monique Kroom hebben voor ons een bezoek geregeld aan de gevangenis. Wat een verrassing; zo kom je nog eens ergens. Het complex van het uitzettingscentrum en de penitentiaire inrichting, zoals het deftig heet, ligt een eind van de bewoonde wereld. We wandelen anderhalf uur vanaf mijn slaaphut bij ’t Ossenschot naar de gevangenis. Het laatste stuk is een landweg waarover mensen in auto’s naar hun werk rijden, en gevluchte mensen te voet gaan. Twee grote gele borden waarschuwen automobilisten voor wandelende mensen op de rijweg.

Het complex van de verschillende instellingen is reusachtig groot, ruim opgezet en ontdaan van elke vorm van gezelligheid. Er staan hekken om de terreinen en ik vermoed dat elke stap die we hier zetten, ergens gefilmd wordt. Misschien is niet zo, maar mijn gevoel geeft me deze gedachte in.

Je komt niet zo maar bij een gevangenis; het is een lange weg en wanneer je denkt dat je er bent, is het nog weer verder. Uiteindelijk dringen zich hoge muren op, waarachter grote gebouwen staan. In een hoek is een poortgebouw, en een grote rode, stalen schuifdeur waardoor boevenwagens binnen en buiten kunnen rijden.

We melden ons bij de portier en moeten ons ontdoen van vrijwel alles. Op kousenvoeten passeren we een elektronische poort, krijgen een pasje en onze spullen weer terug. We worden opgehaald door een bewaker en naar het kantoor van Hans Plattel, gevangenisdirecteur en zijn adjunct, Jan Roelof van der Spoel gebracht. Vanuit het kantoor is er een breed overzicht op het gevangenisterrein. Er zijn drie blokken met cellen; er is een open sportveld en een groter en hoger gebouw waar de gevangenen een dagdeel werken. Vanzelfsprekend wordt die ene gedachte, ontsnappen, hier snel onderdrukt: alle gebouwen zijn maximaal bewaakt en beschermd.

De gevangenis van Ter Apel is de enige gevangenis van de provincie Groningen. Hier zitten arrestanten maar ook mensen die zijn “afgestraft” om de taal in de gevangenis te gebruiken, mensen dus die definitief zijn veroordeeld door de rechter en enkele weken, maanden of jaren binnen de muren van de gevangenis zullen blijven. In de gevangenis is plaats voor 450 mensen, maar er zitten nu 350 boeven vast; dagelijks zijn er honderd personeelsleden aan het werk, 24 uur per dag, zeven dagen per week.

Bezuinigingen treffen ook het gevangeniswerk, vertellen Plattel en van der Poel, maar zij denken het te kunnen oplossen zonder dat zij hun kerntaken moeten raken. De modernisering van het gevangeniswezen zoals dat door voormalig staatssecretaris Albayrak werd doorgevoerd wordt door haar opvolger Fred Teeven voortgezet. Hans Plattel: “Elke vier jaar worden natuurlijk kleine accentverschuivingen in het beleid aangebracht; ook nu is dat zo. Staatssecretaris Teeven wil de recidive echt terugdringen en daarbij resultaten zien. Nu is het zo dat 73% van de gevangenen na zes jaar opnieuw in de bajes zit. Dat aantal moet dus op korte termijn aantoonbaar omlaag.”

De gevangenisdirecteur en zijn adjunct zijn begaan met hun werk. Ze vertellen dat gevangenen tijdens hun straf actief worden begeleid om na afloop van de straf en buiten de gevangenis op het rechte pad te kunnen blijven. De gevangenis en de reclassering zijn daarbij overigens aangewezen op goede samenwerking met andere overheidsdiensten. Gevangenen hebben vaak meerdere problemen: schulden, verslaving aan alcohol en drugs, geen werk, geen woning, geen inkomen.

Ik realiseer me dat gemeenten voor al die verschillende opdrachten die aan het openbaar bestuur worden gesteld, en al die specialistische kennis die daarbij hoort, een bepaalde omvang moeten hebben. In mijn gemeente, Noord Beveland, wonen 7000 inwoners; daar is natuurlijk geen enkele ambtenaar die boeven opvangt en weer op weg helpt. Jan Willem van de Kolk, de wethouder in Stadskanaal, erkent de noodzaak dat gemeenten goed en intensief moeten samenwerken met alle verschillende diensten en organisaties.

We nemen afscheid van de gevangenisdirectie, keren terug naar de uitgang, en lopen vrij de wijde wereld in. Jan Willem van de Kolk, Jenny Moerman en Monique Kroom nemen afscheid; Sara Murawski, stagiair van de Wiardi Beckman heeft me intussen gevonden en samen wandelen we de lange weg terug.

Bij het asielzoekerscentrum staat Ismael (45) met Alhlam, zijn vrouw, met een marktkraam buiten het hek. Zij verkopen groenten, deegwaren en rijst aan de vluchtelingen. Ismael vluchtte dertien jaar geleden vanuit Iran naar Nederland; met zijn christelijke achtergrond wist hij zich niet meer veilig. Jarenlang hebben zij in asielzoekerscentra gebivakkeerd maar nu heeft hij, met zijn gezin, de Nederlandse nationaliteit gekregen. Hij is een tevreden mens; zijn kinderen gaan naar school en hij verdient zijn brood op de markt in Musselkanaal, in Stadskanaal en hier, bij het vluchtelingencentrum. Zijn klanten bedient hij in vele talen; sommige mensen kent hij goed, anderen zijn maar er enkele weken en worden dan uitgezet. Anakit Natevosjan, (33) zit in een rolstoel; zij is afkomstig uit Armenië, en is een gescheiden moeder. Haar kinderen zijn nog in Armenië; ze wacht op uitzetting. “Maar terug kan ik niet,” zegt ze, “ik wacht nu op een besluit van de regering. Kunt u iets voor me doen?” Ze koopt wat tomaatjes, rijst en een oude zwijgende mevrouw, een landgenote, duwt Anakit in haar rolstoel terug naar het uizetcentrum.  Sara en ik kijken elkaar aan; zij heeft met iemand anders staan praten, met een gelijkaardig, uitzichtloos verhaal.

Het is al lang voorbij het middaguur;  we wandelen in de richting van Musselkanaal wanneer onverwacht een auto stopt; het is Monique Kroom, het raadslid. Ze neemt ons mee, en in een zuchtje zijn we zo vier, vijf kilometer opgeschoten.

“Musselkanaal,” vertelt ze “was tot in het begin van de jaren zestig de centrumgemeente in dit gebied. De plaatselijke LTS had in die jaren wel acht klassen in het eerste jaar. Maar dat veranderde toen Philips een fabriek vestigde in Stadskanaal. Daar konden tweeduizend mensen werken. Zij stelden eisen aan voorzieningen die er moesten komen, scholen, een theater en bibliotheek. Zo groeide Stadskanaal uit tot de centrumgemeente, en bleef Musselkanaal achter. Philips is intussen al weer verdwenen uit Stadskanaal; de vraag is nu, wat willen we met Musselkanaal?”

Jongeren met talent trekken ook hier weg, zoals overal op het platteland. Ze gaan studeren in de stad en keren zelden terug naar de dorpen waar zij opgroeiden. De mensen die achterblijven, zeker hier in deze streek, zijn veelal lager opgeleid met geringe kansen op de arbeidsmarkt, ouder en in veel gevallen aangewezen op een uitkering en zorg. Gemeenten, zoals Stadskanaal, zien hun bevolking in aantallen teruglopen, en tegelijk is het beroep op zorg en maatschappelijke ondersteuning relatief gezien groter dan in meer stedelijke, rijkere gebieden. De vraag is daarom terecht: wat willen we met Musselkanaal? Hoe kunnen dorpen leefbaar blijven waar buiten de dienstensector nauwelijks werk is, en vrijwel geen ‘toegevoegde economische waarde’ wordt gecreëerd?

We rijden met de auto naar het station van Musselkanaal. Op het perron staat een eenzaam schuilhokje van beton en glas, en verder is er alleen een rails die op de horizon verdwijnt in een stip. Slechts heel af en toe komt hier een stoomtrein aan. Vanaf het perron is er uitzicht op een landschap zo groots en zo wijds dat de vraag als een echo terugkeert: Wat doen we met Musselkanaal?

 

De landelijke overheid heeft hier windmolens bedacht, ongeveer zeventig. Dat vindt de bevolking niet zo leuk. Ze hebben de hakken in de zwarte grond gezet. Geen windmolens in de Drentse monden; geen windmolens in Musselkanaal, zeggen burgers verenigd in actiegroep ‘Storm’.

Een van de ruiten van het schuilhuisje op het perron is gebroken. Door de wind of een steen?

In Stadskanaal ontmoeten we Femmia Haverkamp. Zij geeft leiding aan het Training & Diagnose Centrum. Mensen met een uitkering moeten zich hier melden en binnen een week worden zij aan het werk gezet en opgeleid tot een niveau vanwaar men binnen drie maanden naar een betaalde baan kan worden geleid. Femmia Haverkamp is optimistisch over de Wet Werk naar Vermogen.  In het verleden werden mensen beoordeeld op wat zij niet konden en op die basis kregen zij een uitkering, legt ze uit. Dat idee wordt nu omgedraaid. Er wordt gekeken naar wat mensen wel kunnen. Femmia Haverkamp: “Door mensen hun kracht en mogelijkheden te laten gebruiken, kunnen zij veel meer dan ze aanvankelijk dachten. Wij laten werkgevers zien wat mensen kunnen. En werkgevers hebben heus echte banen, juist omdat nu zoveel mensen met pensioen gaan. Er is echt werk, op elk niveau.”

Het is een optimistisch geluid, gelukkig maar. Tegen half vijf in de middag zoek ik een bus op die me binnen een uur naar het station van Emmen rijdt. Vandaar neem ik de trein naar Zwolle en verder naar Goes. Het eerste stuk ploffen Manon, Cynthia, Aylin, Joas, Lonneke en Mare naast me neer. Ze hebben twee dagen een survivaltocht gemaakt, ergens in de buurt van Emmer Compascuum en Zwartemeer. Ze zijn doodop van het graven in het bos, van dertig kilometer fietsen, van het kruipen, het hollen en zwemmen in een kanaal, midden in de nacht. De training hoort bij hun studie sociaal agogisch werk aan het ROC Zwolle, vertellen ze en volgend jaar, daarop verheugen zij zich zozeer, starten ze met een inloophuis voor zwerfjongeren in Zwolle. Opeens herinner ik me het briefje van

2 reacties

  1. Hoi Jan, Fijn om te lezen over je ervaringen tijdens je wandeling van Ter Apel naar Stadskanaal. Ik heb het leuk gevonden om een deel van je voettocht te kunnen delen met jou. Veel succes met het vervolg! met vriendelijke groet, Jan-Willem van de Kolk (www.twitter.com/janwillemvdkolk)

  2. Hoi jan! Wat leuk om al je verhalen te lezen. Ik heb gelachen om je stukje over ons. Inmiddels zijn we allemaal bijgekomen, we hebben alleen nog dagenlang spierpijn gehad!. Veel succes verder met je tocht. Groetjes, Manon

Reacties zijn gesloten.